- Art Gallery -

 

.

In Portugal.

Naar het Fransch van
Gérard de Beauregard en Louis de Fouchier.

De Taag bij Lissabon in haar karakter van een rustig meer

De Taag bij Lissabon in haar karakter van een rustig meer

O, wat zijn die vriendelijke, gastvrije, dienstvaardige Portugeezen wel echt van ons latijnsche ras! De ethnologen, de archaelogen en de physiologen, die met behulp van microscopen en hypothesen de menschen hebben onderzocht, mogen ons al verzekeren, dat er in het bloed der Lusitaniërs iberische bolletjes zweven en suevische, westgothische en karthaagsche, moorsche en zelfs fransche, die wel klein zijn, maar zeer levendig, het blijft niettemin duidelijk, dat het amalgama iets latijnsch is geworden, zooals de amerikaansche wijnstok ten slotte de Vougeot voortbrengt, als hij maar genoeg sappen van de hellingen van den Cote d’Or heeft opgezogen.

Aan wien zal men doen gelooven, dat het oude Lusitanië met zijn vruchtbaren grond, zijn donkerblauwen hemel, zijn stroomend water, zijn rozen, zijn palmen, zijn oranjes en zijn onverstoorbaar goed humeur niet een aartslatijnsch land is?

En bovendien, zonder al te lang stil te staan bij de deugden der Portugeezen, zonder hen al te zeer te prijzen, wat op hetzelfde neer zou komen, als het uitbazuinen van onzen eigen lof, herkennen wij hen als volbloed Latijnen, juist door twee van hun ondeugden.

Vooreerst geven ze graag op zichzelf af net als wij, en bij hen, even als bij ons, is in hetgeen ze beweren, veel overdrijving met een ondergrond van waarheid. Vervolgens houden ze van staatsie, woordenpraal en ostentatie, maar op een naïeve manier, goedaardig, nooit met het doel, om den buurman onaangenaam te wezen of hem zijn kleinheid te doen gevoelen. Zoo is daar ginds ieder illustrissime, en dat gaat zoo ver, dat de officiëele gedrukte stukken, die bestemd zijn, om met antwoorden aan allerlei vragers te worden gezonden, deze uitdrukking als aanspraak dragen. Illustrissime wil niet zeggen illustre, dat is beroemd of doorluchtig. Vasco de Gama is beroemd; men noemt hem illustre, maar gij en ik, wij zijn illustrissime; men moet het weten, om daaruit te besluiten, dat sommige superlatieven een verkleinende beteekenis hebben. Excellentissime is ook druk in gebruik, en men past het woord zonder iemand aanstoot te geven op den eersten den besten schurk toe. Men heeft daaruit afgeleid, dat in Portugal ieder van adel is en trotsch is op zijn hooge geboorte. Maar niets is minder waar. De oude familiën zijn precies bekend, in spijt van de veelheid der namen, waarover ze beschikken, en zij zijn volstrekt niet bijzonder talrijk.

In waarheid is Portugal echter een heerlijk land, en hier doet zich de gelegenheid voor, om opruiming te houden onder een hoop oude geschiedenissen en sprookjes, die in oude tijden zijn rondgebazuind door den een of anderen vroolijken prater, die graag voor gewichtig door wilde gaan en pronken wou met wat hij op zijn reizen had gezien. [54]

Als men geloof wilde slaan aan wat sommige fijngevoeligen vertellen, wonen er in hoofdzaak in Portugal roovers en ongedierte. Wat de eersten aangaat, die zijn, als ze bestaan, al zeer bescheiden, want wij hebben de eenzaamste wegen bezocht en de meest afgelegen provincies, te voet, per rijtuig, per fiets en per ezel, des morgens, overdag en des nachts, bij maneschijn en zonder maan, zonder ooit wat anders te ontmoeten dan vreedzame boeren, op hun ezeltjes gezeten, of karren, bespannen met kleine, goedmoedige ossen, die eerder deden denken aan Berquin dan aan de verschrikkingen van het Ambigu. Wat sterker is, de bedelaars, die men er vindt als overal elders, oefenen hun bedrijf uit met een matiging, waar het zoo lastige en opdringerige bedelvolk van Toledo, Granada en Burgos en zooveel andere steden van het schiereiland een voorbeeld aan kon nemen.

Wat het ongedierte betreft, wij hadden bij het overtrekken van de grens een lichte huivering gevoeld, en vóór onzen geest waren beelden verrezen van witte broeken, die zwart zagen van de luizen, van kamers, bezet door de verschrikkelijkste garnizoenen. Dat kwam, doordat in de stations, in de straten, en zelfs, o teedere oplettendheid, in de hotelvestibules een welsprekend reclamebiljet te zien was, dat een insectenpoeder aanprees, zoo onfeilbaar, dat de teekenaar een kerkhof had voorgesteld, met verschillende grafsteenen, waaronder luizen en vlooien en mijten sluimerden, en onder het prachtigst mausoleum de groote dames der bende, leden van het wandgedierte.

De werkelijkheid geleek in niets op die schildering. Men moet afstand doen van de vuile herbergen, de onsmakelijke vertrekken, de gangen, waar men varkens en andere liefheden ontmoet, alles dingen, die bij ons in Frankrijk nog voorspeld worden aan de waaghalzen, wier lust uitgaat naar zulk een verre reis. Portugal is, zelfs in Algarvië en Alemtejo, een volkomen zindelijk land. Natuurlijk denken wij hier aan de hôtels en inrichtingen, waar men mag aannemen, dat de gewone reiziger vertoeft. Laat men niet aankomen met de slechte luchtjes in die of die straat, de vuilheid van dat of dat huis! Wie Parijs een mooie wereldstad noemt, bedoelt ook niet, dat hij die meening heeft opgedaan in een of ander achtersteegje, die er toch wel zijn. De aan weelde gewende kan in Portugal overal een goed onderkomen vinden, schoone lakens, voldoende maaltijden en een vriendelijke ontvangst, wat niet weinig beteekent.

Het beste jaargetijde voor Portugal is de winter, die bijna altijd windstil en helder is van October af. In April is er veel wind en vaak regen, vooral in het Noorden van het land, terwijl Januari, Februari en Maart prachtig zijn.

Om op de hôtels terug te komen, het moet erkend, dat zindelijkheid niet altijd dezelfde beteekenis heeft als geriefelijk. Vooral aan de bedden mankeerde uit het oogpunt van comfort veel. Ze waren ongeloofelijk hard; een plank met een matras van niet meer dan drie vinger dik, met stroo stijf gevuld, ziedaar het portugeesche bed. Daarbij waren ze zeer kort, zoo kort, dat men, zonder een reus te zijn, er aan twee einden buiten uit stak. Natuurlijk went men er wel aan, net als aan alle dingen; maar het is niet alles een genoegen.

Zelfs te Lissabon blijven de bedden in hun aard volharden en behouden hun onvermurwbaar karakter. Wij logeerden in een groot hôtel, prachtig uitzicht, ruime kamers, lift, baden, electriciteit, gérant met een kaal hoofd, prachtig uitgedoste chasseurs, enfin, alles uiterst modern. Welnu, bij die inrichting bleven toch de bedden naar de traditie, en als ze misschien veêren hadden, waren het erg stijve.

Wat toiletgeriefelijkheden aangaat, de sybariet van over de Pyreneeën heeft nog wel wat te klagen; de waschkommen zijn groot en met bloemen beschilderd; maar er zit een tuit aan voor het leêgen, waardoor ze lastig zijn in het gebruik, terwijl de waterkan niet veel meer is dan een kleine gieter, waar men altijd mee moet morsen. Ze hebben overal hetzelfde model, zoodat men in het paleis van Villaviciosa in de koninklijke vertrekken het gietertje, met kransen versierd, en de kom met de tuit een eereplaats zag innemen. Nog eens, het is alles uiterst zindelijk, en er is niet anders bij noodig, dan dat men er even aan moet gewennen.

Een laatste bijzonderheid zal eenig denkbeeld kunnen geven van de zorg voor netheid en reinheid, die in Portugal bestaat. Overal staan er spuwbakken, dat wil zeggen op de gangen, vóór de deuren, in de hoeken der kamers, ja, het ging zelfs zoo ver, dat er enkele waren neergezet rondom de table d’hôte; wij hebben daardoor afschuwelijke oogenblikken doorleefd in de eerste dagen, oogenblikken, om verwoede, krachtige schoppen te geven aan die instrumenten, die achter onze stoelen stonden.

Men kan ook in het kleinste stadje goed eten, en de ranzige olie is ook een van die sprookjes, die een Marseillaan zelfs moest blozen, te vertellen. Een vet gerecht, dat op alle tafels prijkt is versche stokvisch, in dunne schijfjes gesneden en gebakken in uitstekende olie. Bij ons is die visch wel bekend, maar men geeft er niet veel om. Ze wordt op dezelfde wijze klaar gemaakt. In Portugal is ze het nationale gerecht, bij elken maaltijd gebruikt, en dat als toespijs geldt bij de welgestelden, maar bij de armen het hoofdgerecht uitmaakt. Er worden verbazende hoeveelheden van verkocht tegen drie of vier testons, dat is 75 centen of 1 gulden holl. voor een visch van ongeveer zestig centimeter lengte.

Afgezien van deze eigenaardigheid is er aan de menu’s niets kenschetsends. Het vleesch is smakelijk en zacht, en de onvermijdelijke grauwe erwten worden vooral gegeten in de aan Spanje grenzende streken.

Onnoodig te verzekeren, dat oranjeappelen, sinaasappelen en bananen overheerlijk zijn. Daarentegen wordt er niet veel zorg aan groene groente besteed. Jonge groente eet men haast niet; het is altijd rijst, snijboonen, slaboonen, aardappelen, enkele saladesoorten, dat is alles.

In het kort, het gemiddelde hôtel moet er voldoende worden genoemd, dank zij wat er in de laatste tien jaren is verbeterd. De verbeteringen moeten nog worden voortgezet en ze zullen dat door het optreden van de “Maatschappij ter propagandeering van Portugal”, [55]een soort van syndicaat, te Lissabon in 1906 gesticht, en werkend in den geest van onze flinke, ondernemende Touring-Club de France.

Wij van onzen kant moeten onzen hartelijken dank betuigen aan die Maatschappij, een vereeniging, waarvan de leden ons op de meest welwillende en doelmatigste wijze hebben geholpen en terechtgewezen, de welwillendheid zelfs zoo ver drijvend, dat ze alle horizons, waar ze ons op wezen, wel in een rooskleurig licht wilden stellen.

Overigens is deze Propagandavereeniging belangwekkend, omdat ze duidelijk blijk geeft van den ernstigen wil, Portugal op te heffen uit den dommel, waarin het ligt verzonken, de vreemdelingen naar het land te lokken, een nieuw leven te beginnen en voor altijd op zij te schuiven dien kwaden reuk van indolentie en traagheid, dien de Arabieren aan hun lusitanische neven hebben nagelaten.

Zij genieten de voordeelen en het gemak van dat temperament. In Portugal geen vreeselijke politieke woelingen, geen permanente schavotten, geen bloedige reacties. Maar ze loopen er ook de gevaren van. Ook bij hen is het gezag niet onaangevochten en dringende hervormingen worden uitgesteld. De ijzeren wil van Hendrik, den Zeevaarder, die de beroemde ontdekkingen voorbereidde en er het bevel toe gaf; de stoutmoedigheid van een Pombal, die vooroordeelen bestreed en de machtigsten durfde aanvallen, wijken meer en meer terug en schijnen tot de tijden der legenden te behooren. Toch laten die mannen zien, wat er te halen is uit den portugeeschen geest, als men dien weet wakker te maken uit zijn dofheid; die geest heeft eveneens getoond, waartoe hij in staat was, toen de onafhankelijkheid zich bedreigd voelde. In de wereldgeschiedenis klinkt nog als ver verwijderde donder het gerucht der groote heldendaden in de overzeesche landen. Men moet ondanks alles aannemen, dat groote lotsveranderingen voor Portugal volstrekt niet zijn uitgesloten en dat het land, dat nu tot de klagers behoort, te eeniger tijd nog wel eens gelegenheid zal vinden tot juichen over triomfen. Een Franschman, die dat van harte wenscht, is in zijn rol van broeder, en een reiziger, die Portugal heeft doorreisd, zal het hem met een gevoel van verplichting en dankbaarheid helpen wenschen....

De Taag is vóór Lissabon een soort van groot, rustig meer, met kalme wateren, overdekt met schepen en omgeven door niet hooge bergen, waar kasteelen en dorpjes tegen aanleunen. Het is alles prettig, mooi en vroolijk, maar van daar tot het optreden als schoonste onder de landschappen van Europa is nog een groote afstand. Lissabon, gezien van de Taag, is een vrij eentonige, witte strook, drie mijlen lang, waar men tevergeefs zou zoeken naar het woud van koepels, klokketorens en spitsen, die het klassieke schilderachtige vormen van een groote stad, die als een amphitheater is aangelegd. Nauwelijks kan men den koepel van Estrella onderscheiden en de campaniles, de spitse klokketorens van Sint Vincent. Alles, wat vroeger zich wat te hoog verhief, is weggemaaid door de verschrikkelijke aardbeving van 1755, en Pombal, die uiterst practisch was, heeft alleen het noodzakelijke weer laten opbouwen, zonder een blik op het azuur door fijne, holle en dure steengevaarten heen noodig te oordeelen.

Men heeft de omgeving van Lissabon met de Golf van Napels vergeleken. Ten onrechte, want het verschil is groot, en het zou kunnen voorkomen, dat men zoekend naar gelijkenis, die niet bestond, of naar schoonheden, die er behoorden te wezen, de wezenlijke verdienste van een panorama over het hoofd zag, dat zijn eigen grootschheid heeft en een eigen bekoring door de harmonieuse lijnen en den wijden horizon.

Inderdaad, de reede van Lissabon is een ruime haven, diep en wel gesloten en toch met gemakkelijken toegang, een ideale haven, waar het altijd druk is, die altijd door een menigte van schepen wordt doorkliefd en waar alle vlaggen van de wereld worden gezien, zelfs de portugeesche. Het lijkt wel een druk kruispunt in den internationalen weg der zeeën, waar ook zij, die er niets te doen hebben, komen uitrusten en zich voorzien van het noodige. Een blik op de kaart toont de onvergelijkelijke ligging, en men behoeft geen der zake kundige te wezen, om te beseffen, tot welke buitengewone ontwikkeling zulk een ligging een plaats kan brengen.

Het zal het geheim der kapitalen en van het initiatief zijn, dat aan te toonen; maar ongelukkig heeft Portugal die beide krachten al te zeer aan anderen ontleend. Des te minder moet men schromen, het te zeggen, dat het land dat thans helder inziet en dat het de eervolste middelen aanwendt, om zich zelf te helpen; Portugal fara da se.

De kade langs de Taag verbreedt zich en wordt de Markt, de Praça do Commercio, een groot vierkant, omgeven met bogen en symmetrische gebouwen. Vroeger heette het plein Terreiro do Paço, omdat het Koninklijk Paleis eraan stond vóór de aardbeving. Op den achtergrond leidt een triomfboog van groote pracht naar de verdere stad; in het midden staat het bronzen ruiterstandbeeld met veel versieringen van Jozef I, met een medaillon van Pombal. Het is van een wat koele grootschheid, wat officiëel; het doet denken aan de nieuwe stad, de stad van den grooten minister; maar het verraadt ook een hoofdstad en een stad, die leeft, en waar het onophoudelijk druk is. Bovendien is enkel de aanblik wat officieel, want in het groote paviljoen links van het beeld is het Ministerie van Oorlog; daarna volgen de gebouwen van Openbare Werken, van Financiën, de Posterijen, de Douane, de Beurs enz. In den echten zin des woords is dit plein het Gouvernementsplein.

Evenwijdig gespannen als de koorden van een lier, leiden van de Markt vier straten met hooge huizen, rijke winkels en trottoirs van een wit en zwart mozaïek, naar het plein Don Pedro IV, beter bekend onder de naam van Rocio, dat het echte centrum van Lissabon is. Daar wordt gebabbeld, geflaneerd, gerookt; daar herkent men den echten Portugees. Tramways, fiacres, sjouwers, schoenpoetsers, krantenverkoopers, allen stationeeren of rijden of loopen op den Rocio, in de schaduw der boomen langs den rand, en van de hooge zuil, waar koning Pedro op staat. Het is onze Boulevard, maar verwijd; het is de Puerta del Sol van Madrid, maar vroolijker, het is, om het ineens te zeggen, een heerlijk plekje, waar alles bijna [56]is, dat men voor een leven van vreugde in ledigheid noodig kan hebben.

Centraalstation te Lissabon.

Centraalstation te Lissabon.

Daarnaast op een kleiner plein, dat als een verkleinde Rocio is, een dépendance ervan, verrijst de gevel van het Centrale Station, een gevel, waarin alle stijlen zijn terug te vinden, de arabische, de lusitaansche, en die van de moderne Renaissance, en die dus leelijk is als alle namaak. Men heeft er verbeeldingskracht aan geofferd, om mooie dingen na te doen, en men heeft per slot van rekening iets gekregen, dat voor geen enkelen tijd zou passen. Voor een station heeft het gebouw ten minste de verdienste, dat het in het midden der stad ligt, wat wel van groot belang is, en dat er alle treinen aankomen behalve die van Cascaes. Als wij in Parijs iets dergelijks wilden, zouden we een spoorwegstation moeten maken van het Palais Royal. De loketten voor plaatskaarten en bagage zijn beneden, en de lijnen liggen hooger, een inconveniënt, dat bijna niet gevoeld wordt door de liften, die zeer groot zijn. Nog valt op te merken, dat als men in Lissabon met den trein aankomt, men weinig last heeft van chasseurs, portiers, pakjesdragers, bedelaars en andere lastige personen, die het reizen voor den toerist in Spanje zoo lastig maken. Dienstmannen, anders niet, niet eens hôtelomnibussen, voertuigen, die men nergens in Portugal vindt.

Dona Mariaschouwburg.

Dona Mariaschouwburg.

De sjouwerlui daarentegen zijn er talrijk en sterk; ze komen meestal uit de spaansche provincie Galicië, want een Portugees zou er niet licht toe overgaan, een pak of zak te dragen op den openbaren weg en evenmin zich met een koffer te bezwaren. Dit onschuldige vooroordeel wordt zelfs zoo ver gedreven, dat iemand die zich een beetje respecteert, nooit iets anders behoort te dragen dan zijn wandelstok of zijn parapluie, zoodat de Portugees daarin lijkt op dien legendarischen franschen kapitein in ruste, die zijn decoratie aflegde, als hij van de Bon Marché een paar handschoenen meebracht in papier gewikkeld, om toch vooral het Legioen van eer geen schande aan te doen. Onze gewoonte, om altijd ons photografietoestel en onze doos met platen bij ons te houden, heeft ons stellig voor weinig bijzonders doen aanzien, misschien voor afstammelingen van Galiciërs. De Spanjaarden, en niet alleen de mannen, vervullen daarom alle inspannende bedrijven, waar de portugeesche onverschilligheid tegen opziet als tegen onaangename karweitjes. [57]

Jagers en voetvolk van het Portugeesche leger.

Jagers en voetvolk van het Portugeesche leger.

Ook heeft men ons vaak in de tabakskantoren portugeesche sigaren zien koopen voor 15 centimes of dertig reis, welke sigaren niet zwaar zijn, gemakkelijk rooken en geen hoofdpijn geven. Nu zal een heer, of liever een individu, die sigaren rookt zonder bandje, dus wat anders dan zware havana’s, daarmee afstand doen van zijn plaats in de wereld en gerangschikt moeten worden onder het plebs. Men kan intusschen met die strenge verplichting wel een beetje de hand lichten. Zoo verzamelen bijvoorbeeld sommige rookers kostbare bandjes, en ik ben geneigd te denken, dat veel van die, welke men van ons heeft gevraagd met den vriendelijksten glimlach, ten behoeve van verzamelaars, die verweg woonden, nog denzelfden avond de gewoonste charuto’s met purper en goud gingen omslingeren.

De Portugeezen zijn zoo trotsch op hun Taag, dat, om hun werkelijk genoegen te doen, men te Lissabon moet aankomen langs de rivier. Wij deden dat, helaas, niet. Wij kwamen per spoor aan. Dus laat ons eerst wat vertellen van den trein waaruit wij stapten. Die was uitstekend. Bijna overal op de lange trajecten heeft men gangen langs de wagens. De stiptheid van aankomst en vertrek is onverbeterlijk, evenals de zindelijkheid van waggons en stations.

Wij hadden, ook op dit punt, ons een geheel verschillende voorstelling gemaakt, want de menschen, die alles weten, hadden ons niet anders doen verwachten dan vertragingen als uit een vaudeville, akelige boemeltreinen en vettige spoorwegkussens. Zeker, de snelheid laat te wenschen over; maar wat zou het geven, te haasten bij zoo groote afstanden! Kan men niet even goed morgen aankomen? Er is immers altijd nog tijd genoeg! En toch legt geen enkele lijn minder dan dertig kilometer in het uur af. Er loopen niet zeer veel portugeesche treinen, minstens twee in elke richting, één des nachts en één over dag op de meeste lijnen; vijf tusschen Lissabon en Oporto, twaalf naar Cintra, vijf-en-twintig naar Belem en Cascaes. Dat is niet veel, vooral van die eerste, maar men kan er ten minste op rekenen, als men een reisplan opmaakt, daar er nooit vertragingen zijn, uitstekende aansluitingen daarbij en de beste regelingen. Wij waren deze hulde verschuldigd aan de portugeesche spoorwegen, en het is niet meer dan rechtvaardig, die eer ook uit te breiden tot de talrijke buffetten, waar men zulke lekkere sinaasappelen eet en waar niets, werkelijk niets, met de bekende oude olie wordt klaargemaakt.

Daar zijn we buiten het station; nog een paar schreden, en hier is het hôtel.

Van dat oogenblik af begint een sprookje, ten gevolge van de allervriendelijkste beleefdheid, waarmee ons de graaf d’Arnoso tegemoet komt. Hij behoort tot de naaste omgeving van den koning. Van zijnentwege wachtte ons in de vestibule een lakei in blauw met zilver met een brief met het gouden zegel der Necessidades. Wij werden opgeroepen voor den volgenden dag ten Paleize, waar Zijne Majesteit ons om half twee zou ontvangen. Daar stiptheid bij deze soort van samenkomsten een eerste vereischte is, waren wij precies op het aangegeven uur op den koninklijken drempel.

Het kasteel der Necessidades, gebouwd door Jan V tegen 1750, vrij ver buiten de stad, op een heuvel een eindje van de Taag verwijderd, ligt op de plek van een oude kapel, gewijd aan een genadige Madonna, waar het paleis naar genoemd is, Nossa Senhora das Necessidades, Onze Lieve Vrouw der Rampen. De toegangen zijn niet ruim en groot genoeg, zoodat men slechts met moeite het geheel kan overzien, dat een onregelmatig karakter aanneemt door de verschillende niveau’s en de vele bijgebouwen. Het is niet het eigenlijke koninklijk paleis van Lissabon, want dat ligt hooger en verder weg, op den zonnigen Ajudaheuvel. Don Carlos, [58]die reeds de Necessidades bewoonde toen hij kroonprins was, terwijl zijn vader, Louis, te Ajuda resideerde, heeft na den dood van wijlen den koning geen bezit willen nemen van het groote paleis, en wel uit een gevoel van eerbied voor de gewoonten van de koningin-moeder, Maria Pia van Savoye, die er dan ook nog woont met den infant Alphonsus, hertog van Oporto, haar jongsten zoon.

Eerst gaat men onder een boog door, waar twee lanciers te paard de wacht houden, en beklimt dan de groote trap, waar de tweede op uitkomt. Twee hellebardiers in scharlaken uniform met veel goudgalon houden zich op in de antichambre, van waar men de salons betreedt. De versiering der zalen met voor het meerendeel portugeesche schilderijen, oude meubelen en verbleekt verguldsel, is zeer sober en vol harmonie. Door de vensters ziet men de witte gevels van de gebouwen aan het binnenplein, waar de zon op schijnt en waar de schaduwen van palmen over spelen. In de tweede zaal, de wachtzaal, vonden wij te midden van een talrijk gezelschap graaf d’Arnoso, vriendelijk, minzaam, als grand seigneur, met welwillenden glimlach en uitgestoken hand. Een derde zaal, dan een vierde, nog grooter, nog statieuser, behangen met tapijten, waarlangs armstoelen zijn geschikt met veel gouden snijwerk; daar is de koning, staande, gekleed in blauwen dolman.

Carlos I van Braganza, koning van Portugal en Algarvië, is vier-en-veertig jaar oud. Hij is beneden de gemiddelde grootte en hij is minder corpulent dan men verwacht naar de weinig geflatteerde portretten, vooral als men op het gelaat let, waarvan de proporties sterk zijn overdreven. Hij is kalm van geest, maakt weinig gebaren, en met zijn afgemeten stem spreekt hij het Fransch zonder eenig vreemd accent.

De blik, die verrader, die alle zielen verklapt, verraadt hem niet dadelijk. Terwijl hij spreekt, heft hij zijn oogen op en deze schijnen een altijd vluchtenden droom te volgen in het vage, maar dan eensklaps worden ze neergeslagen, dwalen af naar de zijde van den ondervrager, en er springt een ondeugend vonkje over, met een glimlach, een vluchtige aanval van scherts, die is als een revanche op den verplichten dwang, dien een Koninklijke Majesteit zich moet opleggen.

Don Carlos wilde in deze eerste samenkomst wel zoo goed zijn, met ons over onze reis te spreken en zijn indrukken met de onze te vergelijken; maar in de gegeven omstandigheden was en bleef hij de Koning. Daarentegen hebben wij drie dagen later den verzamelaar, die er in den koning schuilt, ontmoet, en dat wel bij een gelegenheid, die even onverwacht als aangenaam was.

De heer Albert Girard, de hoogstaande directeur der koninklijke verzamelingen, had ons uitgenoodigd om in de galerijen van het kasteel Necessidades de zonderlinge visschen te zien, die Zijne Majesteit had verzameld in den loop zijner reizen met oceanographisch doel, en ook de zeldzame boekwerken, die de vorst met voorliefde bijeenbrengt.

Ons bezoek was pas begonnen, als de koning zelf verscheen, met den eenvoud van den heer des huizes, die wel zoo goed wil zijn, in persoon de honneurs waar te nemen.

Het was interessant te zien, met hoe groote voorzichtigheid hij de glazen aanvatte, waar de wonderlijkste zee wezens in zwommen, met welk een trots van uitvinder hij zijn procédé, om in glycerine de voorwerpen te bewaren, beschreef, waardoor in de teederste kleuren der visschen door den tijd geen verandering werd gebracht. Daarna kregen wij de origineele kaart te kijken, waarop New Foundland en Labrador stonden, jaren vóór Columbus, de havenbeschrijvingen, die Albuquerque en Vasco de Gama opstelden, dubbel van waarde, namelijk als onwaardeerbare parelen voor een verzamelaar en omdat het sieraden zijn voor de kroon van een koning van Portugal. Dan bladerden zijn vingers liefdevol in een wapenboek, dat met de hand geschilderd was nu vijf eeuwen geleden met een rijkdom van kleuren en versieringen zonder weerga, en eindelijk was er een gebedenboek met heerlijke miniaturen, waarvan hij vol eerbied het roodzijden omslag opendeed, erop blazend, om de bladzijden vaneen te scheiden.

Bijna zou men den souverein vergeten, dank zij de gelijkheid, die de gemeenschappelijke liefde voor mooie dingen schept. Toen zwierf zijn blik niet in het vage, maar omvatte gretig al dat belangwekkende, door de voorouders in den loop der eeuwen verzameld en bewaard, of ontdekt door den vorstelijken collectionneur zelven. En het vonkje van ondeugendheid kwam terug, toen hij ons in de studeerkamer een aschbakje wees, dat een caricatuur van een grooten vogel voorstelde en niet anders was dan een flinke kreefteschaar.

Hierna zou het overbodig wezen, nog te spreken van de hooge ontwikkeling van den koning en de uitgebreidheid zijner kennis. Hij heeft in persoon de rapporten over zijn reizen te boek gesteld en een verhandeling over ornithologie geschreven, door de nationale drukkerij te Lissabon uitgegeven, en beide zijn werken van beteekenis. Carlos I gelijkt op onze Bourbons...

Aan het slot van onze eerste audiëntie leidde ons een kamerheer in de tegenwoordigheid van Maria Amelia van Orleans-Bourbon, koningin van Portugal, echtgenoote van koning Carlos. Daar waren wij zoo goed als in Frankrijk, en toen Hare Majesteit ons een teeken gaf, om te gaan zitten in het kleine met zijde behangen hoekje, dat in het groote salon was uitgespaard, sloeg mij, dat moet ik bekennen, het hart snel en luid, omdat het vaderland en de fransche vrouw hier waren vertegenwoordigd door een zoo volkomen beminnelijke personificatie.

Dona Amelia, zooals ze daar zeggen, is zeer groot, maar zoo elegant en goed gebouwd, dat ook degenen, die haar te groot vinden, moeten erkennen, dat ze het van iedere mooie vrouw wint. Want zij is mooi in den zin, die het meest omvat, dus die inhoudt een bekoorlijk gelaat, bewegingen van een sierlijkheid, die nooit door iets leelijks wordt gestoord, een verfijnde gevoeligheid voor de grenzen in de gestes en de uitdrukking, en eindelijk ik weet niet welk bijzonder iets van charme, dat men overal terstond herkent.

Dadelijk begon de koningin te praten, te lachen, te vragen, belangstelling te toonen, en hier herkende men weer dien superlatief van gallische beleefdheid, die aan de gasten weet te beduiden, dat ze vrienden zijn, zonder het hun echter te zeggen, door hun woorden op te vatten als gewenschte inlichtingen of als aangenaam en lang verwacht nieuws. En het [59]was een onvergetelijk oogenblik, deze vorstin met twee vaderlanden te hooren spreken over haar bewonderd Frankrijk, en haar Portugal te hooren roemen. In dezen preekte de koningin voor bekeerden; als wij woorden van lof hebben gezegd over het eene en het andere land, was dat onze oprechte meening, geen compliment. Wij genoten bij dat bezoek meer dan ooit van onze parijsche qualiteit, die ons zulk een welwillendheid mocht doen deelachtig worden, en ik tart ieder, ons vleiers te noemen, als wij verklaren, dat het meest uitgezochte half uur van onze geheele reis dat is geweest, dat wij doorbrachten in de tegenwoordigheid van haar, die onze bewondering wekte door haar driedubbel prestige van koningin, Française en mooie vrouw.

Dona Amelia geniet in haar rijk een groote populariteit, en de politiek, die den koning veel bittere ervaringen bezorgt, heeft haar tot nu toe gespaard. Als moeder, als echtgenoote is zij boven allen lof verheven.

Er wordt vooral in handelskringen beweerd, dat het hof niet genoeg feesten geeft; dat de intieme bijeenkomsten ten paleize en de tuinpartijen niet zoo opwekkend werken op de handelszaken als de groote bals, die nu bijna nooit meer gegeven worden dan alleen bij gelegenheid van bezoeken, die vreemde vorsten aan Portugal brengen. Zonder twijfel zou men elders klagen, dat het hof te representatief optrad, als het anders was. Het is niet alleen bij La Fontaine, dat het moeilijk is “de contenter tout le monde et son père”, het allen naar den zin te maken. Ook worden de weldadigheid en de vroomheid van de koningin wel eens met andere namen genoemd, als de oppositie er een woord voor moet vinden. Het is niet aan den doortrekkenden reiziger, partij te kiezen, en het is trouwens bekend, dat er geen Pyreneeën noodig zijn, om wat waarheid in het eene land is tot dwaling in het andere te maken, of omgekeerd, indien de belangen ermee gemoeid zijn.

Bij het verlaten van de koninklijke vertrekken deed een gelukkig toeval ons, in de wachtzaal vereenigd, de hofdames zien en diegenen, die te Lissabon aangewezen zijn, om op de “jour” der koningin te verschijnen. Er waren er drie-en-twintig van elken leeftijd en allerlei voorkomen, maar meestal jonge, en verscheiden heel aardig. Ik zal elders enkele vluchtige opmerkingen maken over de portugeesche dames, want als men van de koningin komt, is het beter, geen vergelijkingen te wagen, die noodzakelijk partijdig moeten zijn, dus onrechtvaardig....

Toen wij vrij waren, zijn we een tocht door Lissabon begonnen.

Al onthoudt men zich van de herhaling van het afgezaagde deuntje, dat de Portugeezen voor altijd vroolijk verklaart, moet toch erkend worden, dat de aanblik van de stad Lissabon vóór alles opgewekt, licht en vriendelijk is. Er wordt niet gedraafd, er wordt gewandeld, en zelfs diegenen, die naar hun zaken gaan, hebben niets van dat gejaagde, dat men in andere landen ziet. De vervoermiddelen zijn in uitstekenden staat; fiacres met twee blinkende paarden rijden u vlug overal heen, en een verrassend uitgestrekt net van electrische trams gaan door de groote lanen, de hoofdstraten en volgen elkaar binnen enkele minuten langs de hellingen der steilste heuvels en tot in de straatjes der oude stad, waar ze bijna de volle breedte van de straat innemen. De wagens zijn groot, luchtig, veêren goed en hebben zitplaatsen van gevlochten riet, die heel gemakkelijk zijn. Er wordt veel gebruik van gemaakt, al kost ook de kleinste rit 7½ cent Holl.

Als zoo de levenden het goed hebben, de dooden worden niet minder goed behandeld door de weelde en de doelmatige inrichting van de lijkwagens. Een deftige begrafenis is een schouwspel, dat de moeite waard is. Voorop gaat een koets van monumentalen vorm, geheel verguld, waar de priester in is gezeten, dan komt de lijkwagen in het zwart, overwelfd door een koepel en voorzien van pluimen, bespannen met vier paarden à la Daumont. Voor de lagere klassen wordt minder goud gebruikt, tot men komt aan de laagste klasse, waarbij de priester en de doodkist samen op een eenvoudigen wagen zijn geladen, door een enkel paard getrokken, dat blijkbaar zeer te beklagen is. Voor kinderen wordt dezelfde staat gebruikt, maar met scharlaken behangsel. Moet een hoog personage begraven worden, dan zendt de koning een der historische rijtuigen uit Belem, waar het lijk in wordt geplaatst.

De kerkhoven, nu wij toch eenmaal daarbij zijn aangeland, zien er uit als de onze, met misschien nog meer beelden, die bijna alle allegorisch zijn, zonder iets van het groteske realisme der italiaansche doodenakkers. Het merkwaardigste is ook het kleinste, namelijk het pantheon der koningen in een zaal van het klooster Sint-Vincent. De doodkisten, die in zwart fluweel of zwart laken zijn gehuld en met zilveren spijkers zijn beslagen, staan op lange rijen, op planken met een koperen plaat erop, die den naam van den overledene draagt. Kleine kistjes bevatten de kinderlijkjes. Alleen de baar van Don Pedro, den laatsten keizer van Brazilië, die te Parijs is overleden eenige jaren geleden, is gehuld in de groene braziliaansche vlag. In het midden der zaal, onder een katafalk, beladen met verwelkte kransen, rust Don Luiz, de vorige koning van Portugal, die wacht op een plaatsing in de rijen op de planken, tot zijn zoon zijn plaats heeft ingenomen. Zulk een schikking heeft door zijn grooten eenvoud iets indrukwekkends, en al die kisten, die een vorstengeslacht bevatten, maken veel dieper indruk dan het ijskoude marmer en de massa brons in de kelders van het Escuriaal. Maar men moet wel protesteeren tegen de dwaze tentoonstelling van koning Ferdinand, man van Dona Maria II en grootvader van den tegenwoordigen koning. Het lijk, dat wonderlijk goed bewaard is gebleven, ligt onder een spiegel, en men doet u op een stellage klimmen, om beter te kunnen zien en het licht er goed op te laten vallen, nog wel het licht van een lantaarn. Dat doet denken aan de Capucijners van Palermo; het is stuitend en een koning onwaardig, evenzeer als het in strijd is met den eerbied, dien men aan den dood verplicht is en met de heiligheid van zulk een plaats.

De kerk van dit klooster is een der meest in het oog vallende van Lissabon, dat er vele heeft, maar weinig mooie; de twee torens worden al uit de verte gezien, daar ze zich op een der hoogste punten van de stad verheffen. [60]

Het is een der eigenaardigheden van Lissabon, dat de stad evenals Rome zeven hooge punten heeft en op zeven heuvelen is gebouwd. Daardoor zijn er ook veel lage gedeelten, veel steile hellingen en trappen, zoodat men om de verschillen in hoogte kabelspoorwegen en zelfs liften heeft moeten invoeren. Een van die ophijschers, naast den Rocio, met zijn hoog ijzeren geraamte is overal zichtbaar, terwijl andere, aangeduid door een opschrift op een deur, uitgaan van een lagere straat, om op geheimzinnige manier door huizen heen naar een hoogere straat op te stijgen. De Carmostraat en de Garrettstraat in het midden der stad hebben een helling, waar onze Rue des Martyrs nog een zwakke en gemakkelijke helling bij vertoont.

Met een zoo geaccidenteerd terrein verwacht men zonderlinge bochten en straten; maar zoo erg is het niet, want behalve dat de nieuwe stad gebouwd is naar een modern plan, heeft ook de oude stad, hernieuwd na de aardbeving, niet die vuile hoeken en lompensteegjes, waar de romantici van droomen. Het karakter van Lissabon ligt niet in den ouderdom der stad, maar juist in de golvende terreinen, waarvan het onverwachte een wanhoop is voor de pas aangekomenen, die zoo iets niet verwachten.

Op enkele hoogten heeft men een onvergelijkelijk uitzicht, vooral bij Notre Dame du Mont, van waar men de heele stad kan overzien en de reede, wat niet weinig wil zeggen; of in den tuin van San Pedro van Alcantara, boven het station, waar men in de open gedeelten een wonderschoon uitzicht heeft. Buitendien zijn de parken een der groote aantrekkelijkheden van Lissabon. De Botanische Tuin heeft iets babylonisch, met zijn terrassen, waar de altijd bloeiende palmen en oranjeboomen staan tusschen de onveranderlijk groene planten.

Wat monumenten van bouwkunst betreft, is Lissabon niet rijk. De kathedraal is een brave, eerlijke kerk uit een dorp; Nossa Senhora da Estrella van nog al fraaie proporties, heeft een sierlijken koepel, maar het inwendige is ontsierd door allerlei prullen, en in de profane gebouwen komt dezelfde armoede aan den dag, want het station, de Polytechnische School, het Cortespaleis, het Stadhuis en het Museum, zoo ze de aandacht trekken door hun afmetingen, houden die niet vast, noch door hun pracht noch door hun originaliteit. Alleen de Nationale Bibliotheek moet genoemd, waar de honderd duizenden boekdeelen, waaronder veel oude en van groote waarde, op rijen staan in de cellen en op de gangen van het oude klooster van den H. Franciscus. Ik heb in vele ervan gebladerd, ook in de zeldzaamste, en de voorkomendheid van den heer Moniz, die ze mij liet zien, maakte, dat bijna alle in het Fransch waren geschreven; hij koos namelijk met oordeel van wat er op de planken stond, terwijl wij daar wandelden door de kleine, koele kamers en door de lange gangen, met het bonte schilderwerk op de geglazuurde platen, de azulejo’s.

In een straat van Lissabon.

In een straat van Lissabon.

Ter zake van deze wetenschappelijke richting moeten wij ook melding maken van het Aardrijkskundig Genootschap, dat een zeer moderne installatie heeft, en zijn ethnografische, koloniale en landbouwkundige verzamelingen heeft ondergebracht in ruime, lichte zalen. Die werk- en lees- en receptiezalen maken van het gebouw een inrichting, die het land volkomen waardig is, want Portugal heeft voor de wetenschap der aardrijkskunde het allermeest gedaan.

Een der belangwekkendste gebouwen van de stad is dat voor de stierengevechten, de Praça dos Touros, met sierlijke bolvormige koepels gekroond. Daar worden geen buiken opengereten; geen bebloede darmen teekenen roode vlekken op het zand; maar men ziet er een ridder in het costuum van Lodewijk XV ’s tijd, gezeten op een prachtig andalusisch paard, die met een bewonderenswaardige handigheid de speer doet neerdalen. Hij ontwijkt den stier, wiens horens omwikkeld zijn, komt nader, wijkt terug, doet sprongen en schittert in de zon met galoppeerende bewegingen, die herinneren aan de stralende cavaliers van Velasquez. Het is een aardig schouwspel, en na den afloop wordt er gepraat en worden bezoeken afgelegd tusschen de verschillende loges.

Uit de Praça komend, rijden de deftige rijtuigen en file langs de Avenida, een prachtige laan, met een monument voor de bevrijders, die in 1640 de Spanjaarden buiten de deur zetten. Een uur lang wordt de geheele lengte van de Avenida telkens weer afgereden door de beau monde; de koningin voorop in het met vier paarden bespannen rijtuig, voorafgegaan door pikeurs en gevolgd door een gelijksoortig rijtuig, waarin de eeredame is gezeten, waarna de auto volgt van den infant Don Alphonso. Deze plechtigheid [62]is een der groote amusementen van Lissabon.

De stierengevechten zijn in Portugal veel minder bloedig dan in Spanje.

De stierengevechten zijn in Portugal veel minder bloedig dan in Spanje.

Des avonds gaat men naar de opera, om muziek te hooren; naar den schouwburg Dona Amelia, om tooneelwerken te zien opvoeren, waarbij in beide gevallen rok en décolleté zijn voorgeschreven, of naar het Gymnase, waar grappige dingetjes worden opgevoerd, het Colysée, een reuzenzaal en music-hall, en het Casino de Paris, waar men op lusitanische manier bijeen is. De toeschouwers schijnen zich best te amuseeren, misschien wel omdat overal veel kinderen worden meegenomen, vooral meisjes, die onverschrokken luisteren en den indruk maken van de brutaalste grappen te begrijpen.

Eerst lang na middernacht gaat men slapen, na zich verkwikt te hebben in de cafés op het Rocio en met rondwandelingetjes in de omstreken. Dan zwijgt Lissabon en slaapt in; de Procrustus-bedden hebben hun prooi weer omvat....


Laat ons nu tot ernstiger onderwerpen overgaan. Een beschrijving van Portugal zou onvolledig wezen, als er alleen van het schilderachtige sprake was; men zal ook wel eens iets willen hooren van de regeering, de instellingen, de politieke en administratieve organisatie, de hulpbronnen van het land en de toekomst, die Portugal het recht heeft te verwachten.

Uit politiek oogpunt gezien, wordt Portugal bestuurd door een vertegenwoordigende monarchie, die erfelijk is. Sedert 1640 behoort de kroon aan het huis van Braganza, en de troonsbestijging van deze dynastie is het begin geweest van de onafhankelijkheid en de zelfregeering van het land, dat lange jaren onder het spaansche juk gebogen had gegaan. Wij zouden de grenzen, die wij ons gesteld hebben ver te buiten gaan, als wij, ook maar in het kort, den arbeid van het huis Braganza wilden schetsen. Maar om ons tot de constitutioneele vorsten te bepalen, willen wij Maria II noemen, de koningin, die goed was voor de armen en kleinen, en flink in tijden van onlusten, die een uitstekende moeder was; en dan haar beide zoons, de koningen Pedro V en Louis I, van wie goedheid de eerste koninklijke deugd schijnt te zijn geweest. Zij wonnen door hun sympathie met de behoeften van het volk de harten, en bij de koningin vonden ze den grootsten steun bij het liefdewerk. In vijftig jaren hebben drie groote volken koninginnen aan Portugal geleverd, Duitschland de vorstin Stephanie van Hohenzollern, echtgenoot van Pedro; Italië Maria van Savoye, vrouw van Louis; en Frankrijk koningin Amelia van Orleans, door Carlos verheven tot de bekoorlijke en edelmoedige souvereine van zijn volk. En de drie koninginnen hebben elk op haar beurt de kluisters van het koningschap afgeworpen, om zich met de zachtheid van het vrouwelijk hart alleen te wijden aan de werken van liefdadigheid en de instellingen tot heil van het volk. Die lofwaardige wedstrijd is te opmerkelijk, om hem niet te vermelden.

Het hoofd van den staat is de koning. De grondwet van 29 April 1836, gewijzigd door de besluiten van 24 Juli 1852 en door een wet van 3 April 1896, heeft vier machten ingesteld, de wetgevende, de uitvoerende, de rechterlijke en, wat men noemt, de matigende macht.

De wetgevende macht wordt door de Cortes uitgeoefend, dat is dus door de Kamer van afgevaardigden en de Eerste Kamer. Die laatste heeft twee soorten van leden, zij, die rechtens lid zijn als de koning en zijn broeders op den leeftijd van 25 jaar, de aartsbisschoppen en bisschoppen, en de leden, voor hun leven door den koning benoemd ten getale van 90 op zijn hoogst. Die leden moeten minstens veertig jaar oud zijn en aan de eischen van verkiesbaarheid tot volksvertegenwoordiger voldoen. Het pairschap, dat der leden van de Eerste Kamer, is niet vereenigbaar met sommige ambten en wordt zonder belooning waargenomen. De president en vice-president van de Eerste Kamer worden door den koning benoemd.

De Kamer der Volksvertegenwoordigers bestaat uit 112 leden, die rechtstreeks door de kiezers worden verkozen. Om verkiesbaar te zijn, moet men Portugees wezen van oorsprong, en niet door naturalisatie, 21 jaar oud, gedomiciliëerd in Portugal, ten minste 500 reis aan belasting betalen en kunnen lezen en schrijven. Er is geen belooning aan dat mandaat van afgevaardigde verbonden en het is onvereenigbaar met elke door de regeering betaalde betrekking.

De zittingen van de Cortes worden ieder jaar op den 2den Januari geopend en duren gewoonlijk drie maanden. De beide Kamers hebben gelijktijdig zitting. De Eerste Kamer heeft tot taak als hoog gerechtshof te oordeelen in zake misdaden, begaan door de leden der koninklijke familie, de ministers en de staatsraden, de pairs en de afgevaardigden; buitendien moet zij bij den dood van den koning en als er reden is om een regentschap in te stellen, de Wetgevende Vergadering bijeenroepen.

Wat de Kamer van afgevaardigden betreft, zij heeft als in Frankrijk het recht van initiatief bij financiëele aangelegenheden. De stemming over het budget is inderdaad een der eerste rechten van de Cortes; maar in het portugeesche Parlement neemt de politiek vaak het grootste deel van den tijd in beslag; daaronder lijden de discussies en de stemmingen over de begrooting, en het stelsel der voorloopige twaalfden, dat bij ons in Frankrijk bloeit, is daar in volle zuidelijke kracht te bewonderen. Als onze inlichtingen juist zijn, is er in de laatste jaren geen regelmatige begrooting geweest, en tijdens ons verblijf te Lissabon was men al aan het veertigste voorloopige twaalfde! Toch zijn er verdedigers van het stelsel, en de minister van financiën prees er onlangs de werking van als een hinderpaal voor den aanwas van credieten en belastingen.

De koning moet de wetten bekrachtigen; hij kan ook de wetsontwerpen, die hem worden voorgelegd, aannemen of verwerpen; hij moet binnen dertig dagen zijn beslissing bekend maken. Hij is de man van de matigende kracht, van het “pouvoir modérateur”, dat uitgeoefend wordt door de benoeming van de pairs, de buitengewone bijeenroeping der Kamers, de verdaging en de ontbinding der Cortes, de benoeming en terugroeping der ministers en het recht van gratie. De koning is niet verantwoordelijk, en is onschendbaar.

De uitvoerende macht heeft tot hoofd den koning, die de Cortes samenroept, de buitenlandsche politiek [63]regelt, tractaten sluit behoudens bekrachtiging door de Kamers, oorlog verklaart en vrede sluit, alle hooge ambtenaren benoemt en magistraten, als ook de bisschoppen, naturalisaties goedkeurt, en in één woord de opperste leiding van de regeering in handen heeft.

Er zijn zeven ministers, die van Binnenlandsche Zaken, van Financiën, Buitenlandsche Zaken, Oorlog, Marine en Koloniën, Justitie, Openbare Werken, handel en industrie. De ministers behoeven niet noodzakelijk uit het Parlement te worden gekozen; integendeel worden ze dikwijls daarbuiten uit de hooge ambtenaren aangewezen. Een portugeesch minister houdt zich niet in zijn waardigheid gedrapeerd; hij wordt niet onttrokken aan de blikken door een aureool van een functie, die trouwens vaak kortstondig is van duur. Men komt de ministers op elk uur van den dag op straat tegen, op de pleinen en de wandelwegen, ze zijn burgers als alle andere, praten en lachen en men kan hun de hand drukken, zonder dat men vermoedt met een minister te doen te hebben. De Raad van ministers heeft een president aan zijn hoofd, die zonder portefeuille kan zijn en dan uitsluitend leiding geeft aan de politiek van het kabinet.

De ministeries zijn alle te vinden rondom de praça do Commercio, het grootste en mooiste plein der stad, van waar het oog in de verte de Taag kan onderscheiden en verder de wijde haven tegen de groenende vlakten van Estramadura en den Palmellaheuvel.

Wat de administratieve organisatie aangaat, en als men het koloniale bezit ter zijde laat, is Portugal in 21 districten verdeeld, waarvan 17 vallen op het vasteland en vier op de Archipels der Azoren en der Maderagroep, aangeduid met den naam “aangrenzende eilanden”. De districten worden weer verdeeld in concelho’s, en de concelho’s in freguezia’s of gemeenten. Aan het hoofd van het district staat de civiele gouverneur, aan dat van den concelho een administrateur, die beide door den koning worden benoemd. De gemeente wordt bestuurd door een regidor, benoemd door den districtsgouverneur, en bijgestaan door een raad, de junta de parochia, bestaande uit drie of vijf leden, gekozen voor drie jaren en waarvan een geestelijke voorzitter is.

Wij hebben herhaaldelijk in den loop onzer reis gelegenheid gehad, in aanraking te komen met die gemeenteraden. Zonder dat onze tocht eenigszins een officiëel karakter had, waren onze bewegingen door Portugal in de pers vermeld geworden met veel weelde van bijzonderheden, en onze doorluchtige personen vonden telkens op hun verplaatsingen hun komst voorafgegaan door artikelen, die de indrukken van den vorigen dag resumeerden en die van den volgenden vermeldden, altijd met de grootste welwillendheid. En zoo was het niet zeldzaam, dat bij onze aankomst aan het eindpunt voor een dag, we daar op de markt de notabelen van de plaats bijeen vonden, die met den pastoor aan het hoofd gekomen waren om hun welkomstgroeten te brengen aan de vreemdelingen. De pastoor, in civiel, onderscheidde zich door zijn statigheid en welgedaanheid; hij trad op als de woordvoerder van zijn gemeenteraad in uitstekend Portugeesch, waar wij op antwoordden in niet minder uitstekend Fransch, dat we zeer getroffen waren; en men begreep elkaar vrij goed, terwijl er handen werden gedrukt. Dat sympathieke in de ontvangst had soms iets roerends, zooals bij dien notabele van Monchique, die door ziekte verhinderd, aan zijn zoon opdroeg, erop te letten, als wij passeerden, ten einde zijn geheele huis te onzer beschikking te stellen; of die magistraat van Portimao, die tot één uur in den nacht wachtte op het rijtuig, dat de twee Franschen moest terugbrengen, omdat hij erop gesteld was, hun vóór hun vertrek de groeten van zijn gemeenteleden over te brengen. Dat gebeurde in Algarvië, de minst bekende streek van Portugal, maar misschien wel de interessantste.

Omdat wij van den gemeenteraad hebben gesproken, moet ik enkele woorden wijden aan de geestelijkheid in Portugal en haar hiërarchische indeeling. Al is de uitoefening van den godsdienst vrij in Portugal, de Roomsch-Katholieke is staatsgodsdienst, en de geestelijkheid van die kerk oefent er grooten invloed uit, vooral op het platteland. Het koninkrijk bevat drie aartsbisdommen, dat van Lissabon, dat van Braga en dat van Evora. De aartsbisschop van Lissabon, die den naam van patriarch draagt, heeft de waardigheid van kardinaal. Die aartsbisdommen omvatten elf bisdommen en bijna vier duizend gemeenten.

Alleen de aartsbisschoppen en bisschoppen worden evenals de kanunniken door den staat bezoldigd; de gemeentelijke geestelijkheid wordt betaald uit de inkomsten der kerk, uit wat toevallig inkomt en uit een bijzondere gemeentelijke belasting. De kerkelijke plechtigheden worden met groote plechtigheid gevierd; de kosten worden gedragen door broederschappen.

De ouderwetsche gebruiken bij doopplechtigheden, trouwpartijen en begrafenissen hebben overal de neiging om te verdwijnen en in overeenstemming te zijn met wat men elders ziet. Toch treft men nog wel dikwijls bij doop en huwelijk in de provincie aan wat genoemd wordt de “trincheria’s”, dat is dat een zijden lint van verschillende kleuren aan elk eind gedragen door twee jonge meisjes, gespannen wordt vóór de kerkdeur; om er voorbij te gaan, moet de stoet een muntstuk van koper of zilver offeren. En de trincheria’s komen dan telkens weer voor tot aan het huis, waar het feest is voor doop of huwelijk. Om de linten naar beneden te doen gaan, moeten er iederen keer gaven worden geschonken aan de jonge meisjes.

Op sommige plaatsen in het land was nog lang in gebruik een soort van nagemaakte roof van de bruid; elders werd de godsdienstige plechtigheid gevolgd door enkele ritueele gebruiken, bijvoorbeeld door het breken van een aarden kruik of het drinken van een teug wijn door de verloofden uit denzelfden beker, die dan werd leeggeworpen. Die oude gewoonten, vaak zoo schilderachtig, verdwijnen langzamerhand; maar de dansen verdwijnen niet, die genieten bij bruiloften en doopfeesten nog algemeene populariteit. Op dat punt zijn de gebruiken echter niet overal gelijk; er zijn streken, waar de bruid met ieder der gasten mag dansen, en andere, waar het haar alleen geoorloofd is met haar man te dansen. Die dansen worden begeleid door volksliederen en romances, gezongen bij de guitaar.

In de provincie Minho bestaat nog de gewoonte, de begrafenissen te doen volgen door een doodenmaal, [64]dat overvloedig is en waar de geplengde wijn gedronken wordt onder snikken en zuchten. Ook is het gebruikelijk, bij die gelegenheid aan het hoofd der familie een kabeljauw aan te bieden, zoo gelegd op een met een servet bedekten schotel, dat alleen de staart te zien komt. In de dorpen van Beira wordt de overledene door al zijn buren en vrienden in den nacht met licht gehuldigd; ieder brengt zijn kaars aan, steekt die aan en zet ze langs den muur tegenover het lijk, om dan zijn plaats in te nemen onder de wakers aan de baar.

Bij de zomerfeesten kan men de volksoverleveringen in hun aantrekkelijksten vorm terugvinden. De feesten van de Heilige Maagd, die in het geheele land hoog wordt vereerd, dan die van Sint Jan, van den H. Petrus, den H. Antonius en de verschillende schutspatroons der gemeenten zijn vol karakter en hebben veel schilderachtigs. Op de avonden van Sint Jan en den H. Petrus worden altijd op de marktpleinen der dorpen kleine vuurtjes gestookt van geurige planten, die geregeld onderhouden worden. Jongens en meisjes dansen eromheen tot het aanbreken van den dag, onder het zingen van klaagliederen, vol van liefde en kinderlijk geloof. Die beide heiligen zijn namelijk voor het portugeesche volk twee zeer goedige heiligen, die de minnenden beschermen. De dauw, die in die nachten valt, heeft een weldadigen invloed, en het water, dat men aan de fonteinen drinkt voordat de zon op is gegaan, wordt beschouwd als een echte liefdedrank en als een talisman voor het geluk!

De H. Antonius, de strenge heilige uit de Middeleeuwen, is buitendien door het volksgeloof veranderd in een echten makelaar in huwelijken; hij geniet hier als overal elders buitendien den roep van verloren voorwerpen te kunnen doen terugvinden. Maar het portugeesche volk houdt niet van omwegen; als het tot den heilige gerichte gebed niet onmiddellijk verhoord wordt, neemt men tot krasse middelen zijn toevlucht. Het beeld van den heilige wordt stevig aan een touw gebonden en neergelaten in een put; het bad duurt tot de heilige genadig is, en het verlangde wordt verkregen.

Bij alle volksfeesten behooren liederen, begeleid door guitaar, viool of harmonium. Het muzikale karakter der liederen verandert met de streek. In het Noorden is het rhythme levendig en vlug; in het hart der bergen en in de vlakten van Alemtejo is het zwaarmoedig en langzaam; in het gebied van Neder Beira heeft het een wiegende cadans als de golven der zee. Het meest algemeen verspreide lied is de fado, een droevige muziek, die ontroert, door accoorden van de guitaar begeleid. Met de lang aangehouden en kwijnende tonen is de fado een weerspiegeling van de portugeesche volksziel, waarop de arabische invloed een indruk van sentimentaliteit heeft achtergelaten en een levensopvatting, die iets fatalistisch heeft.

Regeeringsgebouwen aan den oever der rivier.

Regeeringsgebouwen aan den oever der rivier.

Terwijl wij al de voorafgaande bijzonderheden vernamen van een vriendelijken geleider, liepen wij vlug door die eindelooze straat van 24 Juli, die langs de Taag loopt van het Maritieme Arsenaal tot Belem, en wij naderden het koninklijk Necessidades, het doel onzer wandeling. Onderweg ontmoetten we veel regimenten, muziek voorop, stevig doorstappend, jagers en voetvolk, het geweer op den schouder, de witte draagband eronder, die ondanks hun krijgshaftige houding hun een verwaarloosd uiterlijk geeft, dat eerst verrast. Het was het uur van de aflossing der wachtposten, en wij volgden een der regimenten tot het paleis, onder het geluid der fluiten en bronzen trompetten. Vóór het paleis aangekomen, stond de wachtcompagnie stil en schaarde zich op een rij, juist toen uit een dwarsstraat jagers te paard en lanciers aankwamen. De muziek hief het koningslied aan, en de plechtigheid der overneming had plaats. Wij zagen bij die gelegenheid, uitgezonderd de artillerie, de bijna volledige verzameling van alle typen der verschillende portugeesche wapens. [65]

Boeren en boerinnen uit Estramadura.

Boeren en boerinnen uit Estramadura.

De haven van Lissabon, waarvan de ligging uit het oogpunt van schilderachtigheid zoo opmerkelijk is, is de ruimste haven van Europa. De reede, door de monding van de Taag gemaakt, levert veel overeenkomst op met de fransche haven van Brest; Almada en Barreiro doen denken aan Roscanvel en Lanvéoc, en de Barra Grande tusschen Lissabon en Olivas herinnert aan de Goulet. Dat kanaal, dat meer op een zeearm gelijkt dan op een rivier, biedt voor schepen van allerlei diepgang een prachtigen toegangsweg tot de haven; de diepte is veertig meter in het midden, en is nergens beneden de tien meter bij den laagsten waterstand. Wat de baai van Lissabon aangaat, die 30 kilometer lang is en 12 kilometer breed, dat is zeker de wijdste haven der wereld.

Als men bedenkt, dat Lissabon dat punt van Europa is, dat het dichtst bij de westkust van Afrika is en bij het amerikaansche vasteland; dat die haven is gelegen op den weg van Indië en China; dat de oude natuurlijke schuilhaven sinds vele jaren plaats heeft gemaakt voor een moderne haven, voorzien van de beste maritieme inrichtingen, muren en kaden, die in elk seizoen en alle zeeën toegankelijk zijn voor schepen van elke tonnen maat, en dat over een lengte van meer dan vier kilometer; dat er dokken zijn, waarvan één 180 meter lang is en 25 meter breed, reparatie-inrichtingen, hydraulische kranen van 40 ton, drijvend dok en voortreffelijke entrepôts, sporen, die alle kaden verbinden met de lijnen van de Koninklijke Spoorwegmaatschappij, kan men zich bijna niet verklaren, dat die buitengewoon gunstige omstandigheden niet beter benut worden ten behoeve van den handel, en dat Portugal den vreemdeling het meeste voordeel ervan overlaat. Het moet zeer luid gezegd worden, de haven van Lissabon zou tot een schitterende toekomst geroepen kunnen zijn. Laat ons hopen, dat het staatsbestuur, dat voor de exploitatie nu het fransche huis Hersent opvolgt, dat tot heden concessionaris was, met voorzichtigheid, zuinigheid, orde en verstand van zaken de belangen der haven zal behartigen, eigenschappen, zonder welke noodzakelijk elke industriëele onderneming mislukken moet.

De aanwas der beweging in de haven van Lissabon is langzaam maar geregeld geweest sedert twintig jaren. Zij vertegenwoordigt jaarlijks 3 300 000 tonnen; ook het reizigersverkeer is steeds toegenomen; het grootste contingent wordt geleverd door de lijnen op Zuid-Amerika. Sinds de Zuid-express dagelijks rijdt tusschen Lissabon en Parijs, blijkt het meer en meer, dat die lijn bepaald is aangewezen voor het snelle vervoer.

In den zeehandel bekleeden wij, Franschen, ver van de eerste plaats, en het doet weemoedig aan, om in een land, waar de fransche denkbeelden altijd [66]ingang vonden, waar onze invloed in allerlei dingen zich openbaart, waar de sympathie ons nooit wordt onthouden, om daar op te merken, hoe door gebrek aan initiatief, door een te dikwijls ongerechtvaardigd wantrouwen en een sleur, waar de mededingende volken van profiteeren, wij ons hebben laten voorbijstreven. Een lid van het bestuur der haven van Lissabon deelde ons mee, wat hoogst belangrijk was, vooral omdat een Franschman het ons zeide, dat een van onze fransche groote stoombootmaatschappijen, wier schepen geregeld de haven van Lissabon aandoen, stelselmatig en bij verscheiden gelegenheden weigerde, coli’s mee te nemen bestemd voor havens, die zij bedient, onder voorwendsel dat zij geen tijd heeft te verliezen voor zoo weinig vracht. De koopwaren, die haast hebben, hoopen zich op de kaden op en nemen van dag tot dag toe tot op den dag dat het een of ander engelsche schip of een duitsch, die beide minder kieskeurig zijn, er hun voordeel mee doen.

Hierbij moet nog worden opgemerkt, dat er te Lissabon een Kamer van Koophandel is, die voor onze reeders en kooplieden steeds de uitvoerigste en nauwkeurigste inlichtingen beschikbaar heeft; maar wij verzuimen, daar gebruik van te maken, terwijl anderen er voordeel van weten te trekken en onze landgenooten dag aan dag klagen over dwalingen en vergissingen, die den achteruitgang der fransche zaken bespoedigen.

Aan vischvangst wordt in Portugal veel gedaan. Volgens de laatste statistieken houdt zij meer dan 40 000 visschers bezig, beschikt over meer dan 6000 visschersschepen, en de opbrengst gaat de 20 millioen te boven. De rivieren en de kusten zijn zeer vischrijk; sardines worden langs de geheele kust gevangen, en de tonijn op de kust van Algarvië. De bloei van de vischvangst gaat den koning zeer ter harte.

Overigens beteekent de nijverheid niet veel in Portugal; de textielindustrie en de mijnbouw komen nog het eerst in aanmerking. Linnenweverij en spinnerij houden veel vrouwen in Lissabon bezig, evenals te Oporto, Coïmbra, Guimaraes, Santarem en Torres Novas; de waarde van de gemaakte fabrieksgoederen overtreft jaarlijks de 15 millioen francs. Behalve voor weefsels is het vlas ook de grondstof voor een nationale industrie, die terecht beroemd is, het kantwerken, dat vooral wordt uitgeoefend in Vianna, Lagos, het schiereiland Peniche en te Setuval. Al in hun prilste jeugd leeren de meisjes met de spoelen omgaan, en in veel kantwerkscholen wordt de vaardigheid verhoogd.

Wat den mijnbouw aangaat, al heeft Portugal geen mijnen, die in rijkdom van opbrengst kunnen wedijveren met de mijnen van Rio Tinto in Spanje, toch zijn er mijnen van beteekenis. Koper vooral is er in overvloed in de provincie Alemtejo, waar de Sint-Domingomijnen en die van Aljustrel een goede opbrengst hebben. IJzer, tin, lood, antimonium worden op vele plaatsen gevonden en de mijnen worden geëxploiteerd door meer dan 350 concessionarissen.

Maar de ware rijkdom van Portugal ligt in zijn landbouw. Herhaaldelijk zal men in dit te vluchtige reisverhaal beschrijvingen ontmoeten, die van den weligen plantengroei op portugeeschen bodem gewagen. Alleen het gezicht van die verschillende landschappen onder hun uniform en diadeem van groen kan een denkbeeld geven van de mildheid van Portugals bodem. Van de oevers van de Minho tot die van de Guadiana heeft men het gevoel, door een onafgebroken tuin te gaan of door een uitgestrekt park. Alemtejo zelfs, hoe vlak en kaal het schijne, vooral in vergelijking met de naburige streken, ziet er met zijn groene weiden en onmetelijke korenvelden bloeiend uit.

Veel bosschen, waarin eiken overheerschen, maar allerlei boomsoorten voorkomen, beslaan een oppervlakte van 1 200 000 hectaren. De druif, gekweekt overal in het koninkrijk, bezorgt het land een bloeienden uitvoerhandel. De oppervlakte aan wijnbergen is ongeveer 220 000 hectaren en de jaarlijksche opbrengst bij de zes millioen hectoliter. De wijn heeft een aangenamen smaak; maar een wat te sterk alcoholgehalte voor ons verwend gehemelte; ik herinner hier terloops aan den portwijn, die wereldberoemd is.

In een zoo vruchtbaar land vindt men natuurlijk veel vee, daar het overal voldoende voedsel kan krijgen, aan den landbouw onschatbare diensten kan bewijzen, en het aangewezen middel van vervoer is in streken, waar de rivieren niet goed bevaarbaar zijn en de spoorweg nog slechts een klein terrein bestrijkt. Daar komen dan ook bijzonder mooie exemplaren voor van paarden, ezels, muilezels en vooral van runderen. Die laatste zijn er in groote verscheidenheid; ze munten uit door de hoedanigheid van het vleesch, den melkrijkdom en de groote kracht. Het Barrova-ras munt boven dat van alle andere streken uit door den vorm van den kop en de buitengewone ontwikkeling der horens. Onder de herinneringen aan de buurt van Oporto komt op den voorgrond die aan deze beesten, met hun intelligente oogen en zachtgewilligen aard, twee aan twee onder een juk gespannen en loopend met gekruiste horens. Reuzenkudden van schapen en geiten brengen levendigheid in de bergachtige streken; en in het land van Tras os Montes, Minho, Beira speelt het varken de groote rol, die het bij ons in Bretagne heeft. In het kort, volgens een nog pas verschenen statistiek bereikt het aantal stuks vee ongeveer 6 400 000, zoo wat 70 per vierkanten kilometer en 1262 per duizend inwoners.

Het zal dus geen verbazing wekken, dat de uitvoerhandel, die zoowat 200 francs per jaar bedraagt, vooral steunt op landbouwproducten; alleen het vee is er voor bij de 20 millioen in betrokken en de wijnen voor meer dan 60 millioen. Bij den buitenlandschen handel overtreft niettemin de invoer den uitvoer; maar wij, Franschen, komen daarbij eerst op de zesde plaats, ver achter Engeland en Duitschland.

Zoo is ongeveer de economische toestand van Portugal. Nu heeft het land zware crisissen doorstaan, en zijn financiëele toestand heeft dikwijls groote teleurstellingen verwekt; maar al kan het er dan geen aanspraak op maken, om in de toekomst den rang te hernemen, dien het innam in den roemvollen tijd, toen zijn vlag over alle zeeën wapperde, toen zijn stoutmoedige zeevaarders voor hun vaderland een onmetelijk koloniaal rijk hadden veroverd, het [67]zou onrechtvaardig wezen, de bronnen van rijkdom over het hoofd te zien, die Portugal een zeer eervolle plaats kunnen verzekeren onder de volken van Europa.

Men zou zich intusschen kunnen afvragen, of er geen groote bezuinigingen zouden zijn aan te brengen in het bestuur der publieke zaak, of het aantal militaire betrekkingen niet ver de behoefte te bovengaat, of er wel een boven alle kritiek verheven strenge plichtsbetrachting bij alle ambtenaren heerscht; maar welk land kan zich in al deze dingen vrij pleiten? Zou het land er niet bij winnen, als er een vaster hand aan het bestuur was, als de koning in de geregelder bijeengeroepen Cortes meer zijn invloed liet gelden? Zou een zakenkabinet niet ver te verkiezen zijn boven een politieke regeering in een land, waar de politiek zoo dikwijls rampen over het land heeft gebracht? O, die eeuwige verdeeldheid, waar de besten in ondergaan, terwijl het land er geen voordeel van heeft! Conservatieven, regenerado’s, progressisten, en dat terwijl er een republikeinsche partij voor de deur loert, slechts wachtend op een gelegenheid, om te profiteeren van de verdeeldheid der tegenstanders en het roer in handen te nemen.

Wij wenschen van harte aan het sympathieke Portugal een wijze regeering, die enkel het algemeen belang op het oog heeft en industrie, handel, landbouw weet te doen vooruitgaan, die de latente rijkdommen van het land weet te exploiteeren, die eindelijk met de Kamers samenwerkt, om de orde in de financiën te herstellen en aldus voor Portugal een weg tot voorspoed opent.

De groote hoofdsteden zijn lang niet alle even goed bedeeld, wat haar omstreken betreft. Uit dit oogpunt bezien, bieden de beide hoofdsteden van het Iberisch schiereiland wel een bij zonder scherpe tegenstelling. Zoo kaal en doodsch en eentonig de omstreken van Madrid zijn, zoo heerlijk veel schaduw, kleur en verscheidenheid bieden die van Lissabon aan. Terwijl Madrid in een omtrek van tien mijlen buiten het Pardo (en hoe dan nog) geen enkel mooi plekje voor uitstapjes heeft aan te bieden, biedt Lissabon aan reizigers en toeristen in een kring van veel geringer uitgestrektheid de lachende stranden van Estoril en Cascaes, het wonderschoone landschap van Cintra, zonder nog te gewagen van de wandelingen aan de Taag, met de mooie uitzichtspunten, van de kust van Setuval en van de uitstapjes in de streek van Estramadura, waar de schilderachtige kleederdrachten in het aardige landschap des te beter uitkomen.

Op die verschillende wegen, waar wij de lezers denken te brengen, zullen de koninklijke paleizen ons als bakens dienen. Al laat hun bouwtrant soms wat te wenschen over, het moet erkend, dat de plaatsen met smaak zijn gekozen en dat de natuur voor alle een onvergelijkelijk kader oplevert. Er zijn er niet minder dan zes, in Lissabon en in de onmiddellijke omgeving. Necessidades, Ajuda, Belem, Cascaes, Koninklijk Paleis en Pena te Cintra, en nog moeten erbij gevoegd Queluz, Villa Viciosa en Mafra, waarover wij te gelegener tijd iets zullen zeggen.

Voor de poorten van Lissabon, men mag wel zeggen in Lissabon, want de grenzen der stad zijn moeilijk precies aan te geven, staat op een hoogte boven Belem het kasteel Ajuda, de gewone residentie van de koningin-moeder Maria Pia. Deze weelderige woning, met haar edelen gevel, is nog niet voltooid. Het oorspronkelijke plan was te weidsch, en de uitvoering zou zulke uitgaven hebben noodig gemaakt, dat na de voltooiing van den zuidelijken vleugel en den oostelijken gevel de koninklijke schatkist er genoeg van had. Een bevel van hoogerhand moet den bouw plotseling hebben doen staken midden in het werk, want de bogen aan de westzijde van het eereplein zijn blijven hangen in het ledige en hun vreemde silhouetten geven aan het paleis een atmosfeer van stilte en verlatenheid.

Het Ajudapaleis onderscheidt zich door de grootschheid en den rijkdom van de zalen, waarvan de mooie parketvloeren van verschillend gekleurd hout de sierlijkste arabesken vertoonen. De zalen beneden zijn maar matig interessant, maar die van de eerste étage hebben iets werkelijk koninklijks door hun omvang, de hoogte der plafonds en de schoone harmonie der verhoudingen. Op de wachtzaal, de grootste van alle, volgen de salons van Jan IV en Jan VI; de troonzaal, met de drie koninklijke zetels onder een prachtigen fluweelen troonhemel, neemt den zuidelijken hoek van het paleis in. Het gezicht, dat men er heeft op Lissabon en de Taag is onbeschrijfelijk mooi. In een complex van huizen en tuinen vertoont zich de stad op de zeven heuvelen; wij zien hier neer op de onmetelijke haven met haar schepen van allerlei soort en de drukte der kaden; heel aan den horizon wordt het wijde estuarium van de Taag nauwer en verliest zich in de velden; van de hoogten van Palmella daalt de blik naar Barreiro, half verborgen door kaap Cacilhas en den heuvel Almada, volgt dan den tegenoverliggenden oever van de rivier en dwaalt af naar de zee, terwijl aan onze voeten de sierlijke toren van Belem zich in de golven van de Taag spiegelt, en de bevallige koepel van het klooster van Jeronimus zich afteekent tegen de lucht.

Door de eindelooze Ajudastraat dalen wij weer af naar Belem. Het kasteel van Belem heeft iets bescheidens en de appartementen zijn eenvoudig en deftig.

Ofschoon het nauwelijks de moeite van een bezoek loont, is alleen de verzameling rijtuigen een lang bekijken waard. Er zijn twee zalen voor bestemd; een, aan den zuidkant van het kasteel aan het Ferdinandsplein, bevat de koetsen van de oude koningen; de andere daarnaast de galarijtuigen van het hof. De negen in die laatste zaal, voor het meerendeel van engelsch fabrikaat, zijn prachtige exemplaren van de moderne carosserie; met de breede zittingen van rood damast en de sobere, smaakvolle versieringen; maar de zaal van de oude koetsen is een wonder; de 21 daar bijeengebrachte wagens vertegenwoordigen een geheel, dat een volkomen eenige collectie vormt; de meeste der rijtuigen dateeren uit de 18de eeuw.

Het oudste is dat van Filips II, koning van Spanje en Portugal, dus uit het eind der 16de eeuw; de vorm is eenvoudig, en de lederen banden, waarmee de groote koets van buiten bekleed is, zijn [68]versierd met een groot aantal spijkers van verschillende grootte, wat een origineele decoratie oplevert. Men staat ook onwillekeurig stil vóór den triomfwagen, die aan de spits reed bij de officiëele ontvangst van den markies de Fontes, Don Rodrigo de Menezes, gezant in diplomatieken dienst naar het hof van paus Clemens XI; de mooie allegorische groepen, die er voorop en achterop staan, de rijke bekleeding, waar de wielen zich onder verschuilen, vormen een tegenstelling met den eenvoud van den bak; er waren twintig paarden noodig, om het enorme rijtuig te trekken.

Uit denzelfden tijd stamt de koets van Jan V, een beeld van kostbare sierlijkheid. Aangestoken door de dwaze weelde van het hof te Versailles, putte deze vorst, wiens nagedachtenis slechts droevige herinneringen wekt, het land uit door zijn verkwisting en de pracht zijner feesten, waarin hij wedijverde met het hof van Lodewijk XIV. De koets, die ons werd vertoond, is een product van dien geestestoestand en ze heeft stellig nog al eenige diamanten uit de mijnen van Brazilië gekost! De bronzen bekleeding, die overal is aangebracht, is met kunstvaardige hand bewerkt; op het paneel van het portier stelt een fijn schilderstukje, door twee bekoorlijke jonkvrouwen gedragen, een schelp voor, waarin Neptunus reist, de koning der zee, terwijl de godin Ceres hem de eerste vruchten van de aarde aanbiedt. De fransche invloed laat zich terugvinden in het beloop der lijnen en tot in alle bijzonderheden van het koninklijke rijtuig. Laat ons nog ten slotte, want we moeten ons beperken, het rijtuig noemen van Jozef I uit de tweede helft der 18de eeuw, dat niet minder luisterrijk versierd is; de schilderij, die aan de achterzijde het bovenste paneel versiert, stelt de worging voor van een leeuw door een onverschrokken man, terwijl een groep mannen en vrouwen er naar kijken in een mooie landelijke omgeving met donkere wolken aan den horizon. Is het een allegorie, en is de held misschien Pombal? Maar dan hadden er drie leeuwen moeten zijn, de Heilige Dienst, de Jezuïeten en de Adel! En Lissabon na de vreeselijke aardbeving van 1755, die het leven kostte aan 30 000 inwoners, was ook niet voor te stellen door een liefelijk landschap!

Cintra, het stadje op de heuvelhelling.

Cintra, het stadje op de heuvelhelling.

Volgen wij nu het hof in de zomerresidenties van Cascaes en Cintra. Zoodra de warmte het verblijf in Lissabon minder prettig maakt, gaat de koninklijke familie naar Cintra, waar het Koninklijk Paleis wordt betrokken door de koningin moeder, en het kasteel van Pena door koning Carlos en koningin Amelia. De adel volgt hen in de verplaatsing, en de families van den hoogen adel in Lissabon hebben bijna alle hun villa te Cintra. Komt dan September in het land, dan vertrekken ze allen naar Cascaes, naar Estoril, waarheen dan het echte seizoen verplaatst is.

Cintra is een stadje van minder dan 4000 inwoners, gelegen op de helling van een berg, die zich bijna loodrecht verheft in de vlakte van Estramadura en waarvan de eenzame ligging den indruk van zijn hoogte versterkt. Er is een weelderige plantengroei; Cintra verdwijnt letterlijk onder het groen. De talrijke villa’s, die de eerste kringen van Lissabon herbergen tijdens het verblijf van den vorst, voltooien met hun tuinen vol bloemen de schoonheid van het geheel. De elegantie van de bewoners, de levendigheid en vroolijkheid der feesten, de schoone omgeving maken van Cintra in de maand Juli het mooiste plekje van Portugal, een paradijsje, welks roem geheel Europa door klinkt. Daarbij geven de ligging op 28 kilometer afstands van Lissabon en de gemakkelijke verbinding per spoor er altijd drukte en beweging.

Aan het station van Cintra bespieden tal van rijtuigen den onschuldigen toerist; het lijkt, of men in Napels is, zoo grooten ijver leggen de koetsiers aan den dag. Het eenvoudigste voor den reiziger zonder pretensies, die zijn morgen wil besteden aan een bezoek aan het Koninklijk Paleis en eerst in den namiddag naar Pena wil gaan, is, de tram te nemen in het station zelf; dan bereikt men snel en op niet dure manier het binnenplein van het paleis. Het is een mooie weg; die bij den uitgang der stad een bocht maakt, zoodat men het gezicht op Lissabon krijgt.

Het Paco Real is zeer oud, en de mengeling van moorschen en gothischen stijl doet zien, dat het herhaaldelijk omgebouwd is. Al kan men den juisten datum van den bouw niet vaststellen, men heeft onomstootbare bewijzen, dat het huis van arabischen [69]oorsprong is. De aard van het metselwerk, de azulejo’s, die het plaveisel van de kapel vormen met hun mozaïek van zoo groote fijnheid, ook die, welke de kleine poort omgeven, toonen die afkomst. De bestaande overlevering sluit er zich buitendien bij aan, dat de Mooren een alcazar in Cintra hadden; de gekanteelde muren van het Castello dos Mouros, met hun vijf torens en hun kleine moskee, boden hun op den berg een schuilplaats aan in tijden van oorlog; maar het is zeker, dat tijdens den vrede de hoofden naar beneden kwamen, om in de vlakte een gemakkelijker verblijf op te zoeken, en hun alcazar lag naar alle waarschijnlijkheid op de plek van het tegenwoordige paleis.

Het terras en het park van Monserrate.

Het terras en het park van Monserrate.

Nadat de Mooren uit Cintra verdreven waren geworden in 1147, werden de gebouwen, ter belooning, ten geschenke gegeven voor aan de kroon bewezen diensten aan een zekeren Gualdin Paës, van wien ze overgingen naar de Tempeliers; die ridders gaven in het begin der 14de eeuw het paleis aan koningin Isabella, die het als huwelijksgift schonk aan den koning. Sedert dien tijd woonden de vorsten uit de dynastieën van Aviz en Braganza om beurten in het kasteel, ieder van hen er wijzigingen of verfraaiingen aanbrengend.

Het kasteel heeft zijn bekendheid vooral te danken aan de gevangenschap van koning Alphonsus VI. Wat een treurige geschiedenis, onder zooveel andere droevige in het portugeesche vorstenhuis, die van den ongelukkigen prins, die al op driejarigen leeftijd verlamd werd, die zwak bleef en van beperkt verstand, maar die het vermogen tot lijden niet had verloren en over zijn lijden spreken kon, ongelukkige echtgenoot van de kleindochter van Hendrik IV, prinses Marie, Francoise Isabella van Savoye, vervallen van het koningschap bij besluit der Cortes; slachtoffer van zijn broeder, den infant Dom Pedro, zes jaren gevangene in Cintra, waar hij in 1683 stierf, na droevig zijn laatste dagen te hebben voortgesleept. In deze kamer op de tweede verdieping van het kasteel, waar men u nog tegenwoordig de steenen wijst van den vloer, uitgeslepen door de wandelingen van den ongelukkige, bij de kapel, in welker muur een bres was gemaakt, opdat de van zijn waardigheid vervallen koning de mis zou kunnen hooren lezen, zonder door het volk te worden gezien, wat donkere dagen moet Alphonsus VI er hebben doorgebracht! Hij stierf op 40-jarigen leeftijd, bijgestaan door zijn biechtvader, tot wien hij zijn bede richtte: “Kom, mijn Vader, gij ten minste zijt mijn vriend gebleven, geef mij uw hand.” In die eenvoudige woorden ligt alle bitterheid opgesloten van dit terecht verbitterde hart.

De schaduwrijke lanen bij het park van Pena.

De schaduwrijke lanen bij het park van Pena.

Wij kunnen den lezer niet door alle zalen voeren van dit kasteel, dat te belangwekkender is omdat het een der weinige oude monumenten van Portugal is. De beschrijving is vaak gegeven, onlangs nog in een werk, te Lissabon verschenen, van graaf Sabugosa. [70]Het is een zeer aantrekkelijk boek, versierd met heerlijke illustraties, met potlood door den koning geteekend. Beroemde zalen zijn de Zwanezaal, de Eksterzaal, de Arabische Zaal en die der Blazoenen, meest genoemd naar de zolderingen met prachtig schilderwerk.

Na het Koninklijk Paleis te hebben bezocht, zal de toerist allicht een beetje streng oordeelen over den bouwtrant van het kasteel Pena, maar welk een verrukking bezorgen hem het uitzicht en de wandelingen! Men kan het uitstapje gemakkelijk op een namiddag doen, en men treft op de markt te Cintra goede rijtuigen, die men zeker liever zal gebruiken dan een ezel. De weg stijgt snel tusschen villa’s. Het genoegen en de verbazing nemen gaandeweg toe. Hoe kan een berg of liever een ophooging van rotsen zulk een prachtigen plantengroei vertoonen! De rotsblokken verdwijnen letterlijk onder de varens, hortensia’s, camellia’s, veldbloemen in duizend tinten, terwijl in elke spleet van het gesteente de boomgroei begint met jonge olmen en ceders, en dennen. Den berg kronend met een krans van kanteelen, verheft de muur van het moorsche kasteel zich boven onze hoofden, een beeld uit andere eeuwen. Bij het naderen krijgt men telkens een ander kijkje op het slot Pena, terwijl de vlakte beneden al dieper daalt, de horizon zich verwijdt en men door het gebladerte Cintra ziet liggen met zijn witte huizen en de schoorsteenen van het paleis.

Na een uur stijgens, dat met den ruwen weg en de steile helling zwaar werk voor de paarden moet zijn, hadden de twee sterke dieren ons gebracht bij den ingang van het pad naar het kasteel der Mooren. Er zijn nu niet anders van over dan met groen begroeide ruïnen van het oude oorlogsfort; maar als bijna ongeschonden wordt u de primitieve moskee getoond, sedert door de Christenen veranderd in een kerk, die van San Pedro de Canafrem, en een waterleiding of eigenlijk waterréservoir, dat al sinds eeuwen daar onder het donkere gewelf slaapt, maar dat is ook de groote aantrekkelijkheid, die ligt in den gekanteelden muur, loopend boven de vlakte en voorzien van torens, die het geweld der tijden hebben getrotseerd. Trappen loopen rondom den muur, noodzakelijk geworden door de oneffenheden van het terrein en de wandelaars in staat stellend, de omgeving van verschillende punten op te nemen. Over een groen heuvelland van allerlei tint ziet men Pena nu zeer dichtbij liggen; Cintra ligt in een diepen afgrond; het land ontrolt zich vrij naar Mafra, en de diepblauwe zee wijst door een smal schuimrandje de plaats van de kust aan.

Van het slot der Mooren bereikt men in enkele minuten het hek van het park van Pena. Er is een fijne smaak voor noodig geweest en tevens groote bekendheid met de kunst om van een terrein partij te trekken, om op zoo doelmatige manier de rotspartij te gebruiken. Het park is bekoorlijk met zijn schaduwrijke lanen, zijn bloeiende heesters, zijn kleurige bloembedden, zijn bronnen, die onder camellia’s zich verbergen, zijn rhododendrons en varens. Wat het kasteel betreft, de bouwmeester heeft niet denzelfden goeden smaak aan den dag gelegd, toen hij door allerlei stijlen door een te mengen en ongelijksoortige bouwsels naast elkaar te zetten, het geheel deed gelijken op een middeleeuwsch kasteel, in de 19de eeuw uit bordpapier opgetrokken. Maar laat ons den indruk van dezen schoonen dag niet bederven door over architectuur te gaan praten; laat ons erkennen, dat de plaats goed gekozen is voor een koninklijke residentie. Het grootsche van het panorama, dat de heele provincie Estramadura omvat, wordt door niets overtroffen dan door het uitzicht van Foia op den Monchique in Algarvië.

Wij hebben het genoegen gehad, om tijdens ons verblijf te Cintra in alle bijzonderheden de villa, of laat ons liever zeggen, het paleis te bezichtigen van den vicomte de Monserrate. Het park is hetgeen eigenlijk alleen van de bezitting bekend is, en dat is al veel, want men is er daar in geslaagd, een granietrots te veranderen in een aardsch paradijsje, waar men vereenigd vindt in een groepeering met de gelukkigste tegenstellingen planten van de geheele wereld en uit alle vijf werelddeelen. De zeldzaamste boomvarens staan er naast gewone treurwilgen, en op de bloemperken staan bloemen uit het Oosten en het Westen. Op de groene velden prijken manden met fransche rozen naast die met vreemde buitenlandsche wonderbloemen.

Het park wordt intusschen veel drukker bezocht dan het kasteel, want de vergunning tot het zien van het laatste verkrijgt men niet zoo gemakkelijk. Het is de nabootsing van een indisch paleis, maar een bekoorlijke nabootsing. De vestibule in den vorm van een rotonde komt uit op eene galerij, die door het geheele gebouw loopt; de 30 marmeren zuilen steunen 15 bogen van fijn kantwerk met een groot bekken in het midden en de vertrekken aan beide kanten. Kostbare meubelen, zeldzame bibelots en kunstvolle beelden zijn er vele; de meeste van die mooie dingen komen uit Indië. De overvloed en de rijkdom van die zeldzaamheden weten precies de grens in het oog te houden, die niet moest worden overschreden, of men zou aan een museum denken, en de inrichting van een patriciërswoning zou op een tentoonstelling gaan gelijken.

Als de eerste weken van September daar zijn en de temperatuur iets minder warm is geworden, verlaat het hof Cintra voor het fort Cascaes, en de villa’s, die gesloten worden langs de heuvels, worden weer geopend aan de zee.

Cascaes was dertig jaren geleden slechts een gehucht van visschers, op zes mijlen afstands van Lissabon, aan het uiteinde van de groote baai, waar de Taag in uitmondt. In 1879 dacht een man van smaak, de heer Souza Roza, thans gezant van Portugal te Parijs, dat men wel gebruik kon maken van de schoonheid van die plaats en te Cascaes een uitspanningsoord kon inrichten, dat snel tot bloei zou komen door de nabijheid van Lissabon. Er werd een club opgericht met een tennisveld, want het tennis maakte in die dagen opgang in de lusitanische wereld; weldra werden enkele veranderingen aangebracht in de oude citadel der plaats, zoodat het hof de nieuwe badplaats kon komen inwijden; er werden terreinen gekocht, villa’s verrezen en de palmen stonden in rijen tot aan het strand. Tegenwoordig zijn Cascaes en zijn buur Mont Estoril modebadplaatsen [71]geworden, waar de elegante menigte zich verdringt en waar prachtige feesten worden gegeven.

Het is niet, dat de ligging van Cascaes zoo bijzonder mooi is; het strand is er heel gewoon en de stad beteekent niet veel; maar van het terras is het uitzicht aantrekkelijk op de zee en de kust bij Lissabon. Diep, helder water bespoelt er de rotsen, en wat het klimaat aangaat, het is verrukkelijk zacht, daar de temperatuur zelden onder 15 graden C. daalt en 30 nooit te boven gaat. Als het niet zoo ver was, zou Cascaes uitstekend geschikt zijn voor internationaal winterstation, daar geen enkele plaats zulke gunstige klimaatstoestanden heeft en de zieken dikwijls veel lijden van de snelle wisselingen in temperatuur in het Zuiden.

Een cornicheweg volgt de kust en voert op een rots, waar de plaats ligt, die Bocca do Inferno heet. Het is een breede, diepe inzinking, in den vorm van een put, dien de natuur heeft uitgeslepen in de rots; de diepte van den kuil staat in verbinding met de zee door een onderaardsche gang, en het schuim der golven bij vloed, de branding, doet een sterke strooming ontstaan en vult onmiddellijk de diepte met schuimend water. Vroeger kon men erin neerdalen met een trap, waarvan de treden in de rots waren uitgehouwen, maar ten gevolge van tragische voorvallen, veroorzaakt door het plotseling stijgen van het water is de toegang verboden. De wandeling van de Bocca do Inferno vormt met die van den Cintraweg de voornaamste aantrekkelijkheid van Cascaes.

Vóór Cascaes ligt nog een andere badplaats, die heerlijk mooi is; wij hebben al van Mont Esteril gesproken. Die plaats bestaat uit drie verschillende wijken, wier inwoners niet met elkaar in aanraking komen, namelijk Sint Jan, bewoond door de burgerij; Sint Antonius, bezocht door ambtenaren, en de Mont, waar vooral de aristocraten hun intrek nemen. Die laatste wijk is vol van weelderige villa’s, die wedijveren in den glans en de pracht hunner tuinen; de palmen staan er weelderig, en de bloemen, vooral de geraniums, zijn weergaloos. Estoril heeft zeer goede hôtels, en in een daarvan is onlangs een bekoorlijk klein casino ingericht, met schouwburgzaal, speelzaal en een terras met uitzicht op de zee en de heuvels aan de kust. Toch zien de hôteliers met een zekeren angst uit naar de resultaten van het volgend seizoen. Er is namelijk een besluit uitgevaardigd, dat alle hazardspelen verbiedt op zware straffen, en dus mag men, zonder juist voor het baccarat in de bres te springen, erop wijzen, dat het een der sterkste grondslagen voor het succes van zoo’n casino is. De deftige heeren en dames, die de voorname badplaatsen bezoeken, willen spelen. Men hoopt nog een modus vivendi te vinden, en dat een zachte uitlegging in de plaats kome van het strenge verbod. Wat men ook probeere, het schijnt zeer moeilijk, om, waar ook, onze moderne maatschappij te genezen van die kwaal, die zij van vroegere eeuwen heeft overgenomen. Het volstrekte verbod van spelen in plaatsen, bestemd voor openbaar vermaak, zal dat niet de klanten doen verhuizen naar iets meer verborgen plaatsen, en zal het kwaad er niet door verergerd worden?

.... Wij gaan Lissabon voor vier-en-twintig uur verlaten, want het is volksfeest in Villafranca. Wij willen daarvan gebruik maken, om wat volkstypen te gaan zien en nationale kleederdrachten, en we willen den tocht voortzetten tot Santarem.

Villafranca, waarvan de naam al aanduidt, dat de plaats door Franschen is gesticht, is een stadje van 4000 inwoners aan de Taag, op 37 kilometer afstands van Lissabon. Men kan het per spoor bereiken, maar het is aardiger, om, als men ertoe in de gelegenheid is, langs de rivier te gaan; op bepaalde dagen bestaat er een dienst met een boot, die afvaart van de Markt. De boot vaart de Taag op langs de kaden van Lissabon; het gezicht op de stad en de voorsteden is interessant tot Olivaes, waar de rivier een echte binnenzee wordt; men vaart tusschen de vlakke eilanden Pavoa, Lombo en Alhandra door en dan wordt de rivier weer smaller tot Villafranca. De ontscheping is schilderachtig, als de boot met haar vele vlaggen stopt te midden van al de booten van de kleine haven, die bekende visschersschuiten van de Taag, waarvan de voorsteven sierlijk zich omhoog buigt. Een bonte wemelende menigte beweegt zich langs de oevers, dorpelingen met roode of groene mutsjes, trotsche boeren, campinho’s, met schitterend witte kousen, vrouwen met veelkleurige halsdoeken, de heele plaats is uitgelaten vroolijk, en de straten zijn met bloemguirlandes versierd. Wij hebben het schouwspel vóór ons, dat altijd zoo aantrekkelijk blijft voor vreemden, van volksfeesten, waarin mannen en vrouwen zich op hun mooist uitgedost vertoonen.

De mannen dragen vesten met glanzende metalen knoopen, een korte broek en een rooden of blauwen wollen gordel; de vrouwen een kort rood jakje met twee zilveren knoopen, een wit lijfje, een rok met fluweelen linten, en enkele hebben een rijk geborduurden boezelaar van heldere kleur en op de borst een hoop kostbaarheden, bij voorbeeld groote harten, kettingen in drie rijen, kruisen, doekspelden, heele juwelierswinkels. Onder de menigte gaan in elke richting vlugge, kleine paardjes van fijne vormen, die straks in de stierengevechten hun lenigheid zullen vertoonen.

Een uur sporens door de vlakte brengt ons naar Santarem. Die stad ligt op een hoogte boven de rivier, en de rijweg beklimt den heuvel met tallooze kronkelingen, waardoor men eenige mooie kijkjes op het dal krijgt.

Santarem is een zeer oude stad, en de strategische ligging was oorzaak, dat de plaats veel belegeringen heeft doorstaan en dat ze hevige gevechten heeft moeten leveren tegen de Mooren, die haar nu eens in bezit hadden en dan weer verloren. De stad is wel vervallen van haar vroegere grootheid; de versterkingen zijn verdwenen, en het is na een rustig, doodsch stedeke. Een paar kerken zijn het eenige belangwekkende. Maar let eens op! Van welk hout zouden wel die rijtuigen zijn gemaakt? De straten zijn zoo nauw, dat er eigenlijk maar een enkel rijtuig door kan en dat men op onmogelijke manier moet manoeuvreeren, om, als twee wagens in tegengestelde richting zich bewegen, elkander voorbij te komen. Dan volgen herhaaldelijk botsingen, waar echter de bak, noch de veêren van schijnen te lijden. [72]De al te sterke hellingen sleuren de paarden mee, en de glijpartij wordt pas bij een bocht opgehouden door een bons tegen een muur, die, als het riet, wel buigt, maar niet breekt, en de paarden komen eraf met een stoot tegen hun neuzen. Zoo iets komt vaak voor, en de punt van den disselboom is dan ook veelal dik omwonden, om de stooten te breken. Die straten, die in Venetië schijnen thuis te behooren, geven het stadje iets bijzonders, en Santarem is daarvoor wel een bezoek waard, maar toch ook om de schoone panorama’s, die men kan genieten van het hoogste punt der stad of van de brug over de Taag.

De Taagbrug bij Santarem.

De Taagbrug bij Santarem.

Wie belang stelt in het visschersbedrijf, moet Setuval bezoeken. Die groote handelstad met 20 000 inwoners ligt ten Zuiden van Lissabon aan de baai van denzelfden naam. De stoomboot van het staats-zuidernet brengt ons naar Barreiro, waar men aan het station wordt afgezet. Het traject per spoor van Barreiro naar Setuval duurt vijftig minuten, en de heele reis legt dus op iets meer dan een uur beslag.

Deze streek van Estrumadura is zeer vruchtbaar. De ommiddellijke omgeving van Setuval wordt gevormd door een heel woud van oranjeboomen en citroenen, vol welriekende bloemen en gouden of roode vruchten; zooals men weet, is het een der eigenaardigheden van oranjeboomen en hun familieleden, dat men aan denzelfden boom bloem en vrucht tegelijkertijd vindt. Een heerlijke geur zweeft over de stad, een voordeel, dat men niet heeft te Douarnenez in Bretagne, de tweelingzuster van Setuval in zake de sardinevisscherij. De stad wordt geheel door de vischindustrie in beslag genomen. Een groote, schaduwrijke laan loopt langs het strand, maar is daarvan gescheiden door een rij huizen en fabrieken. Setuval heeft inderdaad niet minder dan 34 fabrieken voor het conserveeren van sardines, en het product, dat er geleverd wordt, is uitstekend. Verscheiden huizen uit Nantes hebben succursales in die haven, waar meer dan 2000 visschers zich met de vangst der vischjes bezig houden. Hun methode verschilt van die onzer Bretagners, die veel verder in zee gaan visschen en vaak hun aas uitgooien, waar geen visch meer is te vangen. De visscher van Setuval zoekt de sardinenschoolen, en als hij die heeft ontdekt, omgeeft hij ze met reusachtige netten of cerco’s en vernauwt langzamerhand den cirkel; de zegen wordt opgehaald midden in zee en de visch is gevangen. Anderen geven de voorkeur aan de armaco’s, dat zijn vrij ingewikkelde netten, waar de visch in een wijde ruimte binnenzwemt, en er niet kan ontsnappen. Te Espinho, dichtbij Oporto, wordt ook aan sardinenvisscherij gedaan met cerco’s, maar de vischbanken zijn er zoo dicht bij de kust, dat men na de schoolen visch te hebben ingesloten, ze met ossen kan laten ophalen, waardoor de netten met hun inhoud veilig aan den wal worden gebracht.

Een eind buiten Setuval, tegenover Coïmbra bij kaap Espichel, in het diepe water, waar veel haaien zich ophouden, doet de koning op zijn jacht Amelia aan de vischvangst, een genoegen, dat voor hem te grooter is, daar hij er wetenschappelijke studiën mee vereenigt. Don Carlos heeft in de voorrede tot den Catalogus, dien hij heeft uitgegeven, over de verschillende wijzen van visschen, die hij toepast, geschreven, over harpoenen en netten van allerlei vorm; maar daar hij vooral belang stelt in de diepzeefauna, heeft hij daarvoor zijn eigen instrumenten. Die stellen hem in staat, tot op diepten van 1700 meter te visschen en dan een enkelen keer een der groote zeldzaamheden boven te brengen, die het Museum van Necessidades opluisteren.

In den loop van vele methodisch ondernomen excursies met de beste werktuigen en een uitgezocht personeel, zijn zoo onder koninklijke leiding, en gedetermineerd en gerangschikt door een geleerden natuurhistoricus, verzamelingen bijeengebracht, die wedijveren kunnen met de collecties van den vorst van Monaco, in zake oceanographie de mededinger van koning Carlos.

Ornament.

[249]

Villa Real de Santo Antonio aan de Guadiana.

Villa Real de Santo Antonio aan de Guadiana.

Van de verschillende provincies van Portugal is Algarvië de kleinste, maar ook de origineelste. Gelegen in het uiterste Zuiden van het land, wordt het grondgebied der provincie ingesloten door den Serra de Monchique en den Serra de Malhao, welks golvingen bijna tot Guadiana en tot de zee doorloopen. Algarvië heeft het aan die ligging te danken, dat het beschut is tegen de koude noordenwinden en een gelijkmatige, warme temperatuur geniet. Daarin schuilt het geheim van den plantengroei, met de zee het schoonste sieraad der provincie.

Het is bijna ongeloofelijk, maar waar, dat wij in dezen tijd, waarin het reizen zoo gemakkelijk is geworden en waarin zooveel dwepers met de natuur haken naar tochten door minder bekende landen en de banaliteit der modeplaatsen ontvluchten, dat wij in dezen tijd hier geen enkelen toerist hebben ontmoet, al den tijd dat wij er waren. Ook de Portugeezen zelf weten zoo goed als niets van deze mooie provincie. Er zijn twee redenen voor die vereenzaming; de eene, die wel eenig recht van bestaan heeft, ligt in de moeilijkheid om er te komen; de andere, zeer ongegrond, berust op een onjuiste legende van onzindelijkheid.

Het moet erkend, dat op den spoorweg, die Barreiro, het zuiderstation van Lissabon aan de overzijde van de Taag, verbindt met Tunes, het middelpunt van Algarvië, de treinen veel te langzaam rijden. Men heeft bijna twaalf uren noodig met den dagtrein en tien met den nachttrein voor een traject van 300 kilometers, wat buitensporig is, want de weg is, met uitzondering van een paar punten, niet lastig, en het lange oponthoud bij de stations brengt een verlies van tijd mee, dat niet gerechtvaardigd wordt door drukke handels- of verkeersbeweging.

Wat de zindelijkheid aangaat, ofschoon we al gezegd hebben, wat daarvan te denken was, willen wij op die beschuldiging terugkomen en nog eens weer protesteeren tegen een slechten naam, die mogelijk vroeger verdiend was, maar nu zeker beslist onjuist is. Men had ons gewaarschuwd tegen de hotels van Portugal! De bedden zouden schuilplaatsen van ongedierte zijn; de tafel eentonig door ongezond zwart brood, en op den duur afschuwelijk; de Portugeezen geen aantrekkelijke menschen! Alles laster of onwetendheid. Wij hebben in de maand April 1907 nergens een enkel onzindelijk bed ontmoet of een enkele kamer van twijfelachtige netheid van Faro af tot Portimao toe, in Lagos zoo min als te Monchique; wij hebben geen enkelen maaltijd gehad zonder versch wittebrood, zonder versche eieren, zonder uitstekend vleesch, en al kwam kabeljauw misschien te vaak voor op de menu’s, die menu’s waren rijk en afwisselend genoeg, dat men die visch kon laten staan. [250]

Wij bevelen zonder aarzeling een bezoek aan deze mooie streek aan, en wenden ons daarbij tot die toeristen, die zoo geaard zijn, dat ze zich naar de gewoonten van de bereisde landen schikken en niet van dorpshoteliers de vervulling verlangen van al hun eigen kleine comforts-eischen. Laten de anderen maar thuisblijven! Zij zullen toch niet begrijpen, wat er schilderachtigs en vermakelijks is in de aankomst in een bescheiden, maar zindelijke herberg, in den geïmproviseerden maaltijd, de vertrouwelijkheid van den herbergier, en hoe die duizend kleine incidenten van de reis tot de beste en aangenaamste herinneringen eraan behooren.

Men kan Algarvië bereiken hetzij van het Noorden, komend uit Alemtejo, hetzij van het Oosten uit Spanje. Die laatste weg werd door ons gekozen. Van Sevilla is de zaak niet ingewikkeld. Men gaat naar Huelva in drie uren sporens en van daar per rijtuig naar Aya Monte in ongeveer zes uur over een goeden rijweg en heeft daarvoor de keus uit verschillende voertuigen.

Gelegen op den linkeroever en dichtbij de monding van de Guadiana, is het spaansche stadje Ayamonte vlak tegenover het eerste dorp in Algarvië, Villa Real de Santo Antonio, aan den anderen oever. Van de rivier gezien, met de witte, alle gelijke daken, die schitteren in de zon, maakt Ayamonte volkomen den indruk van een afrikaansch dorp.

Vergezeld van den vertegenwoordiger der Propagandavereeniging, den heer Mendoca e Costa, die zoo vriendelijk was geweest, ons te Ayamonte op te wachten, nemen wij plaats in een van die schilderachtige havenbootjes, in de arabische kleuren, wit en blauw, en de oostenwind, die het driehoekige zeil doet zwellen, drijft ons snel naar het midden van de Guadiana.

Te zien is er van allerlei op de breede rivier; wij komen veel booten tegen, die ons met een vroolijken groet voorbijgaan; op de beide tegenover elkaar gelegen steden ontsteken de schitterende zonnestralen tal van vuurtjes, en in het Noorden verrijst de silhouet van een oud kasteel der Tempeliers tegen een wazigen achtergrond van bergen, terwijl aan den zeekant een groote stoomboot, met de duitsche vlag in top, op den vloed wacht, om te vertrekken. Langs de Guadiana, die over een groot deel van haar loop bevaarbaar is voor schepen met veel tonneninhoud, worden de mineralen uit Alemtejo verscheept.

Villa Real is een stadje van 7000 inwoners, zonder veel karakter, met rechte straten en met knappe huizen, meest van één verdieping. De zorg, om een schoonen of liever zindelijken gevel te vertoonen, is zoo groot, dat het minste vlekje dadelijk wordt verwijderd onder een laagje witkalk, zoodat de heele stad er net en welvarend uit ziet. De bevolking bestaat voor verreweg het grootste deel uit visschers en handwerkslieden; van die laatste zijn er ongeveer twee duizend, alle werkzaam in groote fabrieken, waar de sardines en ook wel andere visschen geconserveerd worden en voor den handel geschikt gemaakt.

De eerste kennismaking met de bevolking van Portugal strekt geheel tot haar voordeel; wij, vooral onze rijwielen, zijn wel het voorwerp van nieuwsgierigheid, maar de belangstelling blijft bescheiden, en wij worden niet lastig gevallen, als in Spanje, door een bende kleine bedelaars, gonzende, nare vliegen, die met vasthoudendheid den toerist vervolgen en hem zijn genoegen bederven. Het is waar, dat daarentegen, tenminste Andaluzië, de bekoring had van de bloemen in de haren der jonge meisjes. Die bevallige gewoonte, die van de stations, waar de jeugd zich rendez-vous geeft op de uren van aankomst der treinen, ware bloemperken maakt, en waardoor het traject van Grenada naar Sevilla ondanks zijn lengte alleraantrekkelijkst is, die aardige gewoonte bestaat in Portugal niet.

Maar toch, toen wij bij het verlaten van het station van Villa Real buiten waren gekomen, kregen wij den indruk van een heerlijk park, een grooten tuin. Rechts en links stonden tusschen het golvende graan korenbloemen en papavers in haar heldere kleuren; de dichte boomen gaven overal koelte en schaduw; niet enkel de olijfboomen met hun flets groen, maar altijd groene eiken met blauwgroen gebladerte, dennen met stijve naalden en een overvloed van boomen van allerlei breedten in oneindige verscheidenheid. Naast den oranjeboom, den citroenboom, den dadelpalm, den vijgeboom, den broodboom en eucalyptus en palmen, alle schaduw gevend of hun bloemenpracht ten toon spreidend te midden der velden en boomgaarden, omringd en ingesloten door hagen van aloës en cactussen met donkerblauwe vijgen er aan, groeien weelderig alle boomen uit ons land, eiken en kastanjes, olmen en platanen, kersen-, amandel- en perzikboomen.

De trein glijdt voort te midden van al dat groen, en de kleine huisjes van een vlekkeloos wit verhoogen de vroolijkheid van het landschap. Als men, evenals wij, komt uit de kale vlakten en dorre plateaux van Spanje, oefent de buitengewone plantenrijkdom van Algarvië een onweerstaanbare aantrekkelijkheid uit en maakt, dat de mooie provincie onmiddellijk den reiziger voor zich wint. De dorpen volgen elkaar op, alle bediend door een goedig treintje met allures van een voorsteedsche tram; aan de stations komen de dorpelingen met hun vilten hoed met breeden rand op het hoofd of met de wollen muts met omvallende punt, wat afleiding zoeken. Zonder dat ze flegmatisch of stil zijn, heeft hun houding toch niet die zuidelijke uitbundigheid, die men misschien zou verwachten. Maar de meeste van deze menschen zijn ook visschers, en de visscher heeft overal een beschouwende natuur.

Na Villa Real verdient Tavira een bezoek om de schilderachtige ligging. Gezien van den viaduct van den spoorweg, biedt dit stadje van bijna twaalf duizend inwoners met de kerk van den H. Franciscus en de kapel van het hospitaal, met de huizen, die van den heuvel dalen naar de oevers van de rivier Seco en de haven, waar vele schepen van visschers hun masten en ra’s vertoonen, een tooneel vol leven en kleur. Een Jardin public, letterlijk vol rozen en andere schitterende bloemen, loopt langs de haven op den rechteroever der rivier; wij bewonderen er palmen met reuzenstammen en prachtige veerbladeren en gaan dan op onderzoek uit naar een avondeten.

Dat is geen heel gemakkelijk werk, ten eerste omdat in Tavira, als in alle andere plaatsen van [251]Algarvië, geen enkel uiterlijk teeken een hotel aanwijst, en ten tweede omdat wij, die vanavond alleen zijn en geen woord Portugeesch verstaan, bijna onoverkomelijke moeilijkheden hebben te overwinnen, om ons te doen begrijpen. Het duurt wel bijna een uur, waarin we heen en weer worden gezonden door allerlei straten, voor we ons doel hebben bereikt, dat is voor we in een huis zijn binnengelaten, waar we wel twintigmaal voorbij waren gegaan, zonder te vermoeden, dat achter die vensters de tabel d’hôte gedekt stond, waar wij zoo naar smachtten. Wij hebben ons dus vast voorgenomen, aan aanstaande bezoekers van Portugal den raad te geven, toch vooral een beetje Portugeesch te gaan leeren. Enkele woorden, waar het op aan komt, zijn voldoende, enkele substantieven van dagelijksch gebruik, dan kunnen gestes het overige wel doen; maar die paar woorden zijn onontbeerlijk. Laten ze vooral niet rekenen op een zakwoordenboek, of op geschreven schrift; in Algarvië is het onderwijs nog primitief en diegenen, die kunnen lezen, zijn, geloof ik, uitzonderingen.

De trein rolt voort, nu door een door de maan beschenen landschap en brengt ons naar Faro. O, die nachten in het Zuiden, als in de zuivere en doorschijnende atmosfeer de maan met onvergelijkelijken glans schittert, als de sterren bij myriaden fonkelen als zeer zuivere diamanten; die nachten, als het zoo licht is, dat verwijderde landschappen aan den horizon opduiken met volkomen helderheid, nachten, omstraald van glans en poezië, welriekend door de geuren van oranjes en eucalypten, nachten, die overal dezelfden zijn en overal zalig, in de tuinen van Sorrento, de heiden van Corsica, de bosschen van Algarvië, hoe zou men die ooit kunnen vergeten en hoe zou het mogelijk wezen, de bekoring ervan onder woorden te brengen!

Door de open raampjes ademen wij de landelijke geuren in; we kijken naar de witte huizen met de gesloten luiken en luisteren naar het gesnerp van de krekels en de doffe stem van den oceaan met haar eentonig en slaapwekkend rhythme. Er glijden groote wijngaarden voorbij, die hun nieuwe ranken reeds vertoonen, dat is Fuzeta, beroemd door het geheele land om de roode wijnen, die donker van kleur en rijk aan alcohol zijn; de dorpen volgen elkaar snel op; vijgen- en amandelboomen bedekken groote uitgestrektheden, terwijl oude versterkte plaatsen uit den tijd der Mooren hun schaduw tot onzen wagen doen reiken. Eindelijk houdt de trein stil onder een gewelf van eucalyptusboomen. Dit is Faro.

Boerin uit Algarvië.

Boerin uit Algarvië.

We zijn in de hoofdstad van Algarvië, hoofdstad met het vreedzaam aanzien van klein stadje, dat zeker aan haar haven het te danken heeft, dat Silves er door onttroond is, de oude hoofdstad der provincie. De geschiedenis van Faro is nog al belangwekkend, en het oude slot heeft menig gevecht bijgewoond. Als het geheele land, behoorde Faro eerst aan de Mooren, die het in de 13de eeuw moesten ontruimen, in den tijd van de regeering van Alphonsus III, den populairen “koning der armen”. Op het eind der 16de eeuw, den ongelukstijd in de jaarboeken van Portugal, toen Filips II van Spanje over het land regeerde, ondervond de plaats den invloed van de onderdrukking. De beroemde nederlaag van de onoverwinnelijke vloot, die de vernietiging der zeemacht had na zich gesleept, gaf de stad onverdedigd over aan de invallen der Engelschen, die er in 1596 groote verwoestingen aanrichtten. Dat verleden is nu gelukkig niet meer dan een verre herinnering, en de rustige hoofdstad wordt bewoond door een bevolking van visschers en landbouwers.

Van het station bereikt men in enkele minuten een sierlijken en koelen tuin. De dichtbijzijnde haven is nogal levendig, en de vischmarkt geeft de gelegenheid, enkele typen van de kustbevolking beter te leeren kennen.

Aan zee ligt eerst een lange strook moerassig en onbebouwd land. Het is namelijk in het algemeen het geval, dat de weelderige en mooie plantengroei plotseling op eenigen afstand van de kust ophoudt en plaats maakt voor hard en kort moerasgras. De stad is in een halven cirkel gebouwd rondom de markt; de straten zijn druk, maar de bouwwerken van weinig beteekenis. Toch maakt de kathedraal uit den tijd der Renaissance, gelegen bij het bisschoppelijk paleis op een plein, waar men komt door een oud gewelf van het vroegere kasteel, een nogal schilderachtigen indruk met haar massieven toren en de onvoltooide campanila. Wat de Karmelieterkerk aangaat, aan de andere zij van de stad, men zou het gebouw, als het niet de beide rococo-torens had, door een balustrade verbonden, voor een of ander stijlloos ding kunnen houden voor onbestemd gebruik.

Deze nacht in Portugal heeft bij ons de herinnering nagelaten aan een hotel, dat op een haar geleek op de hotels op Corsica; slechts enkele kamers, eenvoudig maar netjes gemeubeld, op de een of andere verdieping van een huis; gewitte muren, witte, wat ruwe lakens, een bescheiden, goedige waard. Maar wat waren die bedden hard! En wat een stijfheid den volgenden morgen! Maar men gewent aan alles, zelfs aan portugeesche bedden, en men troost zich met de gedachte, dat ze bij warm weer inderdaad nog prettiger zijn dan de zachte, veeren bedden in sommige hoeken van Frankrijk, waar men neerzinkt in een bed van onaangename klamheid.

Het is warm in Faro en gelijkmatig, waarom de [252]stad gekozen is als herstellingsoord bij verschillende ziekten; maar wij herhalen, deze geheele kust, die de uitgezochtste plaatsen zou aanbieden voor winterstations, is in den vreemde totaal onbekend. Als we er hebben bijgevoegd, dat Faro zetel is van een bisschop, en dat men er een heerlijk gebak eet, een specialiteit van de stad, gemaakt van droge vijgen met amandelen, geloof ik wel, dat er niets meer te zeggen valt van Faro. Trouwens men moet hier niet komen zoeken naar monumenten van bouwkunst of naar iets karakteristieks in zake de gebouwen. Al het genoegen van de reis en de vreugde voor de oogen zijn gelegen in het landschap; die kleine stadjes, zoo onbeteekenend, doen u behagelijk aan door het kader, waarin ze liggen, de helderheid van den hemel, de vroolijke en reeds warme Aprilzon en de pracht van het groen.

Het in Algarvië meest gebruikte voertuig.

Het in Algarvië meest gebruikte voertuig.

De spoorweg door Algarvië brengt u door een zijlijn, die bij Tunes de hoofdlijn van Lissabon verlaat, naar Portimao en zal nog worden voortgezet naar Lagos. Die beide steden verdienen een bezoek om haar schilderachtige ligging en omdat beide de punten van uitgang zijn voor uitstapjes naar Monchique (Portimao) en kaap Sint Vincent (Lagos).

Na eenig oponthoud te Silves, dat mooi is gelegen op een heuvel bij de rivier, met de sierlijke kathedraal van de ruïne van de vestingwerken, maar zeer vervallen van haar vroegere grootheid, bereikt men in minder dan een half uur Portimao. Het station is op eenigen afstand van de stad gelegen, op den linkeroever van de gelijknamige rivier. Den toegang tot de stad geeft een houten brug van bijna tweehonderd meter lengte, van waar men een prachtig panorama geniet. Rechts lachende heuvelen, het bekoorlijke dal, waarin de rivier vloeit en aan den horizon de lijn van den Serra de Monchique; links de witte stad, een zeer drukke haven, waar talrijke visschersschepen voor anker liggen, en de rivier, die als een breed estuarium den oceaan bereikt.

Evenals te Tavira en te Lagos ligt een tuin vol bloemen aan de haven. In de schaduw van palmen zien wij naar den tegenoverliggenden oever, waar het dorp Ferrugado in het zonlicht glanst, terwijl men in het dichtbij zijn de hotel een smakelijk maal bereidt, waaraan wij geneigd zijn, groote eer te bewijzen. Krachtige soep, versche baktong, schapevleesch met rijst, malsche biefstuk, eieren in den dop, kaas en verschillende vruchten, koffie zonder cichorei, dat lijkt al heel weinig op het onsmakelijke eten, dat men ons had voorspeld! Tusschen twee haakjes, waarom worden de eieren altijd gepresenteerd op het laatst vóór het dessert, en waarom is een eierdopje een onbekend iets? De Portugees breekt zijn ei in een glas, klopt het, mengt er vaak suiker en melk doorheen en drinkt het mengsel; ik twijfel niet, of het zal wel lekker zijn, maar de bereiding is niet uitlokkend. Wij geven de voorkeur aan onze manier: een dik sneedje brood, waar het kruim in het midden uit is weggesneden, houdt het ei in positie en zoo krijgen we een geïmproviseerd eierdopje. Maar daar een ei alle dagen op het menu voorkomt, daar men dus alle dagen hetzelfde werk moet doen, om een primitieve bergplaats ervoor te maken, die het ei in verticalen stand houdt, zullen wij de volgende maal, als we weer in Portugal komen, eierdopjes meenemen.

Het dorp Odiachre in Algarvië.

Het dorp Odiachre in Algarvië.

Nog een opmerking, die niet onbelangrijk is. Er was ons verteld van de keuken der Algarviërs, dat ze niet alleen niet aanlokkelijk was om de schotels, die ze leverde, maar dat ze weerzinwekkend was [253]om de vele olie van twijfelachtige verschheid, die er systematisch werd gebruikt. Hoe is het mogelijk, zoo van een land te lasteren! Niet alleen waren alle spijzen met boter bereid, maar op tafel stond bij elken maaltijd een schaaltje met versche boter, uitstekend van smaak.

De badplaats Monchique aan den voet van den Serra.

De badplaats Monchique aan den voet van den Serra.

Doch nu naar Portimao! Op twee kilometer van de stad, bereikt men langs een cornicheweg, die de kronkelingen der rivier volgt, het strand van den oceaan bij een plek, de Rocha genoemd, waar een zeebad is, dat pas beginnend zich te ontwikkelen, een goede toekomst tegemoet gaat. Een hotel met een klein casino en een zeker aantal villa’s liggen er op de rots. Als de verkeersmiddelen in beteren staat waren tusschen Lissabon en Portimao, zou zeker deze plaats snel vooruitgaan, want het is onmogelijk, een veiliger strand te vinden, met fijner zand, een mooier zee en een schilderachtiger uitzicht op rotsen.

Van Portimao brengt ons een goede rijweg in drie uren naar Lagos door een golvende landstreek, waar de plantengroei altijd prachtig is en de dorpen altijd wit zijn. De Serra de Monchique beheerscht het landschap voortdurend, terwijl het land geleidelijk afdaalt naar de zee.

Een koele wind tempert de hitte van de zon. Telkens komen wij op ezels boeren tegen; hun bruine tint, hun groote oogen, hun scherp geteekende trekken wij zen op de Mooren, van wie ze afstammen.

Evenals Portimao is Lagos gebouwd aan een rivier, waarvan de breede golf aan den mond een goede haven vormt voor de visschersbooten. Net als te Villa Real doet de geheele bevolking aan vischvangst, terwijl de vangst door tal van fabrieken wordt bewerkt. Dit zeestadje was vroeger van groot belang, zooals nog blijkt uit de vestingwerken, die nog goed bewaard zijn gebleven en van waar men een ruim panorama overziet. Tot de rotsen van de Rocha breidt de reede zich in onmetelijke wijdte uit, die veilige reede, die de engelsche vloot zoo goed kent, omdat zij er geregeld binnenloopt, hetgeen een bron van welvaart oplevert voor alle bewoners.

Het lief gelegen Silves.

Het lief gelegen Silves.

De straten zijn ongewoon druk. Er is iets aardigs in die fontein aan het eind van de Portastraat bij [254]de vischmarkt, waar vrouwen en kinderen met de kruik op de zijde rustend, om beurten water komen halen, waar karren met in rijen geschaarde waterkruiken staan te wachten, om uit de levende bron hun vloeibare lading in te nemen. Als de avond is gevallen, maakt elke huisvrouw op den drempel van haar huis op een draagbaar fornuis het maal voor het gezin klaar, want het is altijd warm in Lagos en er is niet op schoorsteenen gerekend bij den bouw der huizen; van huis tot huis wordt er gepraat en gelachen, ook om de kuiten der toeristen, wier korte broek de aandacht trekt.

De koninklijke weg zet zich nog voort van Lagos tot Villo do Bispo over een afstand van 28 kilometer ongeveer door de dorpen Espiche, Almadena, Budens en Figueira. Ongemerkt is het landschap veranderd; men bemerkt, dat men die uiterste punt van Europa nadert, die vaak door stormen wordt geteisterd en waar de altijd woelige zee tegen de hooge rotsen breekt. Tot Villo do Bispo houdt intusschen de plantengroei aan, en de cultures volgen elkaar op. Daar eindigt plotseling de weg, en kleine ezeltjes, met wonderlijk hooge zadels zijn de eenige vervoermiddelen.

Villo do Bispo ligt op de punt van een driehoek, omvattend het Sagres-schiereiland en waarvan de basis gevormd wordt door een lijn, die de punt van Sagres met kaap Sint Vincent verbindt. Welk een landschap! Op eenigen afstand van het dorp wordt de plantengroei al armoediger; geen boom, geen stuk bouwland, de zandige en rotsachtige grond levert eerst nog distels op, waarvan de roode en witte bloemen de vlakte bedekken, maar dan verdwijnt alle spoor van planten; alleen enkele salieplanten en wilde immortellen en bramen leggen een beetje kleur op den rosbruinen grond. Welk een triestheid! Wat een verlatenheid! Welk een leegte! Aan den rechterkant verrijst kaap Sint Vincent met haar hooge, donkere rotsen, waarvan het zwarte gesteente altijd door nevelen is omgeven. Een machtige vuurtoren wijst aan de talrijke schepen op zee deze kust aan, waar zooveel schipbreuken hebben plaats gehad. Van het uiterste eind der kaap, die zich meer dan honderd meter boven de schuimende zee bevindt, dwaalt het oog over den onbegrensden oceaan; ons oud Europa eindigt daar in een bepaald grootsch panorama. Men kan begrijpen dat de Ouden, toen ze het beschouwden, er den naam van Promontorium sacrum aan gaven, heilige plaats, voorgebergte, door godsdienstig ontzag gewijd aan den god der zeeën.

Vlak naast den vuurtoren ziet men ruïnen, die moeten hebben behoord aan een oud klooster, dat beroemd was en gewijd werd aan den H. Vincentius, vandaar de naam van de kaap. De legende wil, dat het lijk van den heilige, dat na zijn martelaarschap te Valencia in Spanje begraven was, later, in den tijd der invallen door de Mooren in het Iberisch schiereiland, door vrome handen was overgebracht naar de verre schuilplaats van het heilige voorgebergte. Tien raven vergezelden den stoet. Aan de kaap verlieten ze het lijk van den heilige niet, en toen een kapel, die het bevatte, gebouwd was, vestigden de vogels zich duurzaam op het dak. Dit is een zeer oude legende. Edrisi, een arabisch aardrijkskundige uit de 12de eeuw zinspeelt erop in deze woorden, die de kaap beschrijven, waaraan hij den naam geeft van de Ravenkerk: “De kerk heeft geen veranderingen ondergaan vanaf den tijd der eerste christenen... Zij is gebouwd op een kaap, die in zee ver vooruitspringt; op den top van het gebouw ziet men tien raven; niemand weet, waarom die er verblijf houden, en niemand heeft ze ooit zien wegvliegen. De priesters, die met den dienst zijn belast, zeggen, dat het wondervogels zijn”.

Van kaap Sint Vincent naar Sagres vormt de kust diepe baaien, in welker diepte de zee onophoudelijk tegen de rotsen klotst. Als het mogelijk is, wordt het land nog troosteloozer. Sagres is nu niet anders dan een armoedig dorpje, welks ruwe bevolking om het leven kampt met den dorren grond en die, om haar dorst te lesschen, niets heeft dan het hemelwater, dat opgevangen wordt in zoogenaamde marete’s, réservoirs in de open lucht, die zoo zijn ingericht, dat ze aan den voet der hellingen al het vocht opvangen, vallend in deze kuststreken. Het is een zwart, vuil water, maar de menschen stellen het op hoogen prijs.

Kaap Sagres is eerder een schiereiland dan een kaap. Dat schiereiland wordt afgesloten door oude, lage, massieve vestingwerken, in welker midden een poort door een bastion gekroond is. Het dorp is evenals de kust vol van herinneringen aan den infant Hendrik, die de plaats in 1419 zou hebben gesticht en er werven zou hebben aangelegd en scholen, met het doel, de zeevaart te ontwikkelen en de groote zeevaartkundige ontdekkingen. Men laat u zelfs in Sagres het huis zien, waar hij zou hebben gewoond en waar hij ook gestorven zou zijn; ook merkt men er een marmeren plaat op, die er in 1839 is geplaatst boven de binnenpoort van de plaats op bevel van koningin Dona Maria II, teneinde voor altijd de herinnering levendig te houden aan den grooten Infant. Maar hier raken wij aan een probleem, dat de portugeesche archaeologen lang heeft bezig gehouden en nog niet met rust laat, namelijk waar precies de plek is van die “Villa do Infante”.

Er zijn twee inrichtingen; de eene pleit energiek voor Sagres, en de andere, steunend op de termen van een charter van Dom Hendrik, gedateerd van 19 September 1450 en op verschillende andere bescheiden en getuigenissen, bestrijdt die meening en plaatst de stad van den Infant dichter bij kaap Sint Vincent, op de plek, die Beliche genoemd wordt. Na onderzoek van de stukken zouden wij geneigd zijn tot de laatste opvatting. Hoe het ook zij, het staat wel vast, dat op deze kust en binnen een bekenden kring van ongeveer een mijl de infant omstreeks 1460 een dorp heeft gesticht, waaraan hij zijn naam verleende. Dat dorp had ten doel, zoo zegt het charter, hulp en bijstand te verleenen aan de talrijke schepen, die door tegenwind gedwongen waren in deze streken een schuilplaats te zoeken, en waarvan de bemanningen dikwijls op deze kusten aan land werden geworpen. De gedenkplaat van 1839 spreekt bovendien van een beroemde school van cosmographie, van een sterrenkundig observatorium en van werven voor den bouw van oorlogsschepen. Het lijkt [255]dus wel zeker, al blijft nog open de discussie over enkele vragen naar personen, tijden en plaatsen, dat de omgeving van kaap Sint Vincent in vervlogen eeuwen het tooneel is geweest van groote maritime werkzaamheid; dat energieke zeevaarders en misschien groote vloten van daar zijn vertrokken, om verre landen te ontdekken en onbekende streken te leeren kennen. Men gevoelt nog duidelijker dan anders de ijdelheid van de aardsche dingen en de onstandvastigheid van het werk der menschen, als men deze treurige en verlaten streken doorreist, nu de stroom der jaren alles heeft verplaatst en zooveel heeft vernield, na het eerst te hebben opgebouwd.

De ezeltjes hebben bij het verlaten van Sagres hun tragen gang hervat; de doodsche streek ontvangt het laatste licht van den stervenden dag; de nacht valt langzamerhand over de kust en geeft aan de hooge rotsen schimachtige gedaanten, terwijl de maan over de rustig geworden zee een reuzendraperie van zilver legt.

Van Algarvië hebben wij tot nu toe slechts de vlakten en het strand gezien; wij moeten nog, voor we Alemtejo onder handen nemen, doordringen in dien Serra de Monchique, dien men ons als schoon heeft beschreven en waarvan de sierlijke vormen een wonderprachtig belvedère schijnen, geplaatst door de natuur juist aan het begin van ons oud Europa.

De rijweg, die naar de badplaats Monchique voert, gaat van Portimao uit en loopt langs den stijgenden rechteroever der rivier. Het uitstapje, met de onvermijdelijke bestijging van la Foia, het hoogste punt van de bergketen, kan desnoods in een enkelen dag gebeuren; maar als men het onvergelijkelijke schouwspel van den zonsondergang wil genieten, is het te verkiezen, naar beneden te gaan, om te logeeren in het hotel van de badplaats Monchique, van waar men gemakkelijk den volgenden morgen in Portimao terug kan zijn op het uur van het ontbijt. Wij kunnen dit uitstapje niet hartelijk genoeg aanbevelen; het is niet ver en niet vermoeiend, noch kostbaar, ongeveer 2000 of 2500 reis, dus zes of zeven gulden, voor een rijtuig met twee paarden. Maar ook kan men den toerist niet ernstig genoeg waarschuwen voor een vergissing, waarvan hij noodzakelijk het slachtoffer moet worden, als hij zich toevertrouwt aan de aanwijzingen van den officieelen gids der portugeesche spoorwegen.

Men vindt inderdaad in de genoemde gidsen ten zuiden van Beja, op de lijn van Lissabon naar Villa Real de Santo Antonio, een station, dat antwoordt op den naam Saboia Monchique en dat, naar de kaart te oordeelen, vlak bij den Serra moet liggen. Dat is echter een grap en niets anders, of ja, het is meer, en die aanwijzing, die door niets gerechtvaardigd wordt, moest onmiddellijk verdwijnen, want zij stelt er den reiziger aan bloot, om te goeder trouw een allervervelendste vergissing te begaan. Het station Monchique ligt ongeveer vijf uren van het dorp van dien naam, en het is zoo goed als onmogelijk er te komen. Er is inderdaad geen weg, geen pad zelfs; noch paarden, noch rijtuigen, noch ezels kunnen er u brengen door den doolhof van heuvels en dalen. De rampzalige reiziger is genoodzaakt in dat verloren land te wachten op den volgenden trein, dat wil zeggen philosofisch stil te zitten van vijf uur ’s morgens tot twee uur in den namiddag, of van twee uur ’s middags tot twee uur ’s morgens. Hij zal dan leeren begrijpen, dat de kortste weg tusschen twee punten niet altijd de rechte lijn is, want om zijn doel op andere wijze te bereiken, zal hij nog bijna vier uur moeten sporen en drie uur per rijtuig afleggen, samen 90 kilometer.

En nu wij toch op dit onderwerp zijn gekomen, laat ons nu dan zeer luid zeggen, dat die omweg onzin is. Monchique, een prachtig gelegen plaats, een middelpunt, als aangewezen voor een lustverblijf, dat warme, zeer geneeskrachtige bronnen heeft, moest daarheen de toegang niet op alle mogelijke manieren gemakkelijk zijn gemaakt? Zooals de toestand nu is, levert alleen Algarvië de bezoekers, zoodat feitelijk enkel die provincie er van profiteert. Is het dan zoo moeilijk, een weg van twintig kilometer aan te leggen, zelfs in een land met geaccidenteerd terrein, en er een automobieldienst in te stellen, zooals reeds met goed resultaat op veel plaatsen in Portugal werkt? Waarom neemt de staat niet het initiatief tot die onderneming, en waarom is er, als de staat zich onthoudt, niet een groep kapitalisten, die een zaak wil exploiteeren, waardoor Monchique minder dan tien uren van Lissabon zou zijn verwijderd, en die dus een schoone toekomst zou tegemoet gaan?

Nu dit gezegd is, keeren we tot ons onderwerp terug. Na de geheele bovenstad te zijn doorgegaan, verlaat de weg Portimao en daalt in het dal af. De boerenhoeven volgen elkaar op met hun wijngaarden en vruchtboomen. De grondeigendom is zeer verbrokkeld in deze streek. De boomgaarden hebben alle hun vruchtbaarheid te danken aan de noria’s, die er vlijtig werken aan de besproeiing. Zoo’n noria is een origineele pomp, gevormd door een primitief rad, op welks schoepen potten of kannen van aardewerk of tin zijn bevestigd of oude inmaakblikken en melkkannen, die elk op hun beurt het water scheppen uit het réservoir. Een ezel, die geresigneerd rond loopt in een cirkel, brengt het toestel in beweging.

De weg loopt over de rivier en gaat dan met een flauwe helling in het dal omhoog, dat nauwer wordt en in den Serra verdwijnt. De rivier, die tot beek wordt, kabbelt onder eucalyptusboomen; de hellingen worden steiler, de horizon wordt wijder en Caldas de Monchique verschijnt in een wonderlijk dichte massa groen.

De bergketen van Monchique heeft twee alles beheerschende toppen, den Foia van 903 meter en den Picota van 780 meter hoogte. Op de zuidelijke helling van den Picota liggen de baden of caldas van Monchique ter hoogte van 250 meter, en op zes kilometer afstands van de stad van denzelfden naam. De badplaats ligt aan den ingang van een ravijn, waar zes warme bronnen ontspringen; het badhuis bezit alle moderne hydrotherapeutische inrichtingen; de talrijke badkamers hebben ieder op de deur een aanwijzing in groote witte cijfers, hoeveel het abonnement kost, een prijs, die niet voor alle gelijk is. Van de bronnen is die van Sint Jan de voornaamste, waarvan de opbrengst in 24 uur 280.000 liter bedraagt; [256]het water werkt vooral goed op aandoeningen van rheumatischen aard en huidziekten. Het aantal baders wisselt af tusschen zes- en zevenhonderd.

Behalve dat er veel stukken en documenten bestaan, die vaststellen, dat de warme baden van Monchique al sinds de eerste jaren van de portugeesche monarchie werden gebruikt, hebben ook de opgravingen uit den jongsten tijd een vrij groot aantal romeinsche munten aan het licht gebracht, en ook arabische, waardoor blijkt, dat de exploitatie al zeer oud moet zijn. Maar de wijze van exploitatie moet wel zeer veranderd wezen sedert den tijd, toen koning Johan II in 1394 er zijn waterzucht kwam genezen, en er is een groot verschil tusschen het algemeene bassin, dat men nu nog kan zien, en de nette kamertjes van 5000 reis.1

De ligging van de badplaats is verrukkelijk. Van het badhuis zelf is het uitzicht beperkt; maar wanneer men slechts vijftig meter is gestegen op de helling der bergen, door de lanen van een park vol bloeiende mimosa’s, kan men een heerlijk panorama genieten, dat telkens wijder en schooner wordt bij elke bocht van den weg. Op den voorgrond zware bosschen, waarin lichtgekleurde optrekjes zich in het groen verbergen. Verder daarachter een ware zee van bergen, die onmerkbaar dalen en waarin het spel van het licht zonderlinge tegenstellingen vormt; dan de breede gordel van den kustzoom van Algarvië, bestippeld met tal van dorpen, en eindelijk de zee, zich aan den horizon aansluitend bij het blauw des hemels.

Van de badplaats bereikt men in een uur het stadje Monchique, in de schaduw der kastanjes en acacia’s. Op de zonnige hoogvlakte, vruchtbaar gemaakt door vele bronnen, zijn overvloedige tuinen van oranjeboomen, en de tuinbouw levert er in het algemeen prachtige resultaten. Monchique voorziet Algarvië van de beste groenten, de heerlijkste vruchten, en het tuinbouwbedrijf is een bron van rijkdom voor het land. De waarde is meer dan vertienvoudigd in de laatste jaren; terreinen, die vroeger verkocht werden voor eenige honderden francs brengen nu 5000 francs en meer als koopsom op. De bevolking is toegenomen in rechte reden met den rijkdom; ze heeft zich in dertig jaren verdubbeld.

Kaap Sint-Vincent.

Kaap Sint-Vincent.

Het stadje is bekoorlijk met zijn Dos Chorocsplein, waar een honderdjarige eik staat, zijn straten, die den heuvel beklimmen, het kerkje met de eigenaardige, uit de hand bewerkte deur en de terrassen bij de woningen vol oranjebloesem en andere bloemen. Wij hebben reeds elders gesproken over de hartelijkheid van de ontvangst door den gemeenteraad, de overal ons toegestoken handen, de aanbiedingen van gastvrijheid, treffend van eenvoud en die openhartige blijdschap van menschen, die gelukkig zijn met een bezoek en dat niet verbergen.

En nu op weg, vlug op weg, om vóór zonsondergang het hoogste punt van den Serra te bereiken, den Foia. Een cavalcade van ezels is gauw klaar met het onvermijdelijke geroep en gelach, de dwaze vertooningen en nuttelooze aanmoedigingen. Arr burro!

Arr burro! Ondanks dien keelklank, die bedoelt, hen aan te zetten, nemen de kalme beesten een kalmen gang aan met een hardnekkigheid, een zacht verzet, dat misschien niet onpolitiek is. Van tijd tot tijd wappert de staart en de ooren gaan overeind staan, en het dier schijnt ons te willen zeggen: “Harder loopen? Dat zou ik u wel eens willen zien doen!”

Inderdaad stijgt het pad verschrikkelijk en de ezels raken buiten adem. Na anderhalf uur ongeveer van geradbraakt worden op een zadel van een onmogelijke breedte, bereikten wij de obelisk op den top. Welk een prachtig tooneel! Geheel Algarvië en Beneden Alemtejo liggen aan onze voeten, als een aardrijkskundige reliefkaart; in het Zuiden van kaap Sint Vincent tot kaap Sainte Marie; in het Noorden tot de hoogten van Coïmbra en kaap Espichel breidt het land zich tot in het oneindige uit over wel twintig districten. Maar het glanspunt is de zee, waar de wijde ruimte vóór ons ligt. In het Westen gaat de zon onder, de golven stralen in goud, purper en oranje, en de gouden bol daalt langzaam in het water in een apotheose van stralen, een uiteenspatting van vonken. Toen het donker was, daalden wij naar beneden, naar Monchique, nu onder den indruk van het landschap bij maneschijn.

Zoo is dat zoo goed als vergeten Algarvië. Het land is het waard, dat men er veel dagen vertoeft, en wij betreuren het, dat ons de tijd maar schraal is toegemeten, de tijd, die snel voorbij is, en dat wij al van het mooie land afscheid moeten nemen.

Alemtejo is ook al belasterd, de provincie, die met Algarvië het Zuiden vormt in Portugal, en dus de streek van achterlijkheid en primitieve toestanden, naar men in het overige land denkt. Alemtejo beteekent “over de Taag”, met een ietsje van minachting. Men zou kunnen denken aan een mooie dame, die met een minachtend lachje zou spreken over een “zekere wereld”, een van die plaatsen, waar men geen goed gezelschap aantreft, en waarheen men zich slechts begeeft, om aalmoezen uit te deelen of kiezers op te scharrelen. [257]

De kopermijn van Aljustrel in Alemtejo.

De kopermijn van Aljustrel in Alemtejo.

Laat ons eerlijk zijn. Alemtejo is vlak, zeer vlak over twee derden van zijn oppervlakte, met een vijfde geheel onbebouwd. Het is de provincie van bouwland en van groote domeinen, landgoederen, waar de portugeesche markiezen van Carabas niet in een enkelen dag hun bezittingen kunnen rondrijden. De hertog van Palmella is bijvoorbeeld een van die grondbezitters.

De indruk van eenzaamheid is des te sterker, daar de spoorweg zelden dicht langs de steden en dorpen gaat. Sommige stations liggen op twee of drie mijlen verwijderd van de plaatsen, waarbij ze behooren, met wegen, die uit den tijd der Westgothen stammen, om ze ermee te verbinden. Die uitgestrekte, dorre, schaduwlooze streken, zonder water en ver van de zee, zijn de warmste van het land, maar men kan er veel warmte verdragen, daar de lucht er niet vochtig is; 35 graden Celsius verdraagt men met gemak, soms 40 graden, terwijl aan de kust 25 of 30 graden iemand al doodop maken.

Dit geldt natuurlijk voor den zomer, want in den winter daalt de thermometer in den zonneschijn en bij de heldere lucht dikwijls tot 7 of 8 graden. Dan bibberen de reizigers in de derde klasse, die als in de open lucht reizen in wagens zonder glas in de vensters, en ze droomen van het tropenland bij het wapperen der gordijntjes. De nachten zijn trouwens nooit te warm, en de toeristen zullen goed doen, er aan te denken, dat alleen in de koudste maanden een mantel noodig is. In elk geval zijn de waggons eerste klasse even goed en even dicht als bij ons, zonder nog te spreken van het rijtuig met zijgang, dat tusschen Lissabon en Villa Real de Santo Antonio rijdt.

Dus in tegenstelling van Frankrijk is het Noorden van Portugal verheven boven het Zuiden, dat, het is waar, er geen roem op draagt het monopolie te hebben van de groote mannen, ministers, zangers, schrijvers, generalen, noch zelfs dat van de vele wijnen.

Bij den eersten aanblik begrijpt men den trots van het Noorden, maar als men beter toeziet, acht men dien toch oppervlakkig en ongegrond.

Vooreerst heeft de Portugees aan Alemtejo het witste brood te danken, dat hij eet, en de paarden krijgen van daar hun haver. Niet veel gouden appelen en weinig rozen, het is waar, maar graan en koren in overvloed, die dan toch een kracht zijn in het leven. De boerenhoeven zijn zoo groot en het bedrijf wordt zoo goed gedreven, dat men ze nergens zoo vindt dan misschien in Engeland en Hongarije. Het zijn groote ondernemingen, waar men een talrijk personeel onderhoudt, in ruime gebouwen, in aantal genoeg om aan een gehucht te doen denken.

Men moet aan de stations of in de steden de boeren en de herders zien, met hun zware gordels, [258]hun breedgerande hoeden, hun korte, gegalonneerde buizen en hun wijde broeken, om een denkbeeld te krijgen van hun beteekenis en hun rijkdom. Daarbij zijn ze ook forsch en gebruind, stevig van bouw; ze dragen het hoofd hoog; hun baard is goed geschoren, hun kleeding onberispelijk, hun zindelijkheid tot bij het kleingeestige af. Of de heeren van het Noorden het goed vinden of niet, zulke boeren hebben al heel weinig van Zoeloes of Botokoeden, en ze hebben dat nog minder, als men in de gelegenheid is, hun welwillendheid en beleefdheid op de proef te stellen.

Alemtejo heeft nog meer in zijn grond, namelijk koper. Een rijke ader loopt er in door, van de spaansche mijnen van Tharsis en Rio Tinto. Santo Domingo en Aljustrel zijn de beide voornaamste mijnen der provincie.

De eerste, dichtbij de grens van Spanje, wedijvert met haar machtige buren en zendt haar product langs een eigen spoorweg naar Pomarao aan de Guadiana, waar de groote stoombooten ze laden voor Engeland. De exploitatie wordt aan de vrije lucht gedreven in een reusachtige uitgraving onder leiding van een engelsche maatschappij. Aljustrel behoort aan een belgische maatschappij en zendt haar koper vooral naar Duitschland. Zooals men ziet heeft de Portugees in dezen geen geest van initiatief getoond, hoewel hij anders niet zoo lui is, als de legende wil, en wel degelijk werkt en bouwt en oogst, en daarbij geen moeite spaart. Van die beide mijnen, waaruit men reeds voor honderden millioenen, misschien voor milliarden heeft getrokken, behoort de eene aan Engelschen, de andere aan Belgen, of met andere woorden, van die fortuinen blijft er in het land, dat ze voortbrengt, niet anders dan de loonen van de arbeiders en de uitgaven van het hoogere personeel. Al het overige gaat het land uit en gaat den buurman verrijken, hetzij in den vorm van dividenden, hetzij in dien van bestellingen van machines.

Het is zonderling op te merken, hoe alles, wat voordeel kan opleveren, in handen is van vreemdelingen. De Portugees heeft geen ondernemingsgeest, of als hij die wel heeft, kan hij geen geld krijgen om hem te helpen. Er zijn weinig kapitalen, dat is zeker, maar het is vooral, dat die, welke er zijn, het rechte vertrouwen missen, en daardoor mislukt bijna elke nationale onderneming. Die soort van apathie vol vrees verklaart ook de ongeschiktheid van den Portugees voor bestuursfuncties. De wil, de vaste wil, die tot nauwlettende studie voert, die tot een beslist oordeel en tot snel besluiten leidt, ontbreekt bij den Portugees. En men moet vandaag leven, dat is waar, maar wat morgen aangaat, dat kunnen we dan wel zien! De haven van Lissabon, die door een fransche maatschappij aangelegd en geëxploiteerd is, kwam den 7den Mei j.l., bij het afloopen der concessie, onder een portugeesche directie. Niemand twijfelt er aan, of het loopt spaak, en op een goeden dag zal men moeten terugkeeren tot den ouden staat van zaken, zoo overtuigd is men, dat het nieuwe stelsel maar tijdelijk zal wezen.

Tevergeefs beproeft de regeering daartegen te reageeren. Te Santarem heeft zij een franschen practischen ingenieur laten komen voor de rectificatie van den alcohol. Er is een fabriek gebouwd met moderne machines voor meer dan 250 000 francs. Men wilde een nieuwe industrie in het leven roepen en leerlingen vormen. Maar de practicus in quaestie heeft noch een leerling, noch een klant gekregen, en hij is moeten vertrekken, toen zijn engagement was afgeloopen, de machines prachtig gepoetst achterlatend, die, als er weer eenige jaren zullen zijn verloopen, een goede voorraad oud roest zullen zijn.

De Koninklijke Spoorwegmaatschappij wordt bestuurd door een fransch ingenieur, aan wien ze haar ordelijken toestand en haar voorspoed te danken heeft; de trams te Lissabon loopen met geld en ijzer uit het buitenland: fransch is de groote brug van Santarem; belgisch de brug van Dom Luiz te Oporto, een der glories van die stad; engelsch, duitsch of fransch bijna alle scheepsgelegenheden... zoo is het met alles... Maar wij waren aan de mijnen; keeren we daarheen terug.

Ze zijn onderworpen aan de regelen van de fransche wet van 1810, dus wordt er onderscheid gemaakt tusschen den eigendom van de oppervlakte en van den ondergrond. Maar als de eigenaar van den ondergrond een put zou willen graven aan de oppervlakte, moet hij zich natuurlijk ook het bezit daarvan verzekeren. De eigenaar van de laatste kan zich daar niet tegen verweren, want er wordt spoedig tot onteigening overgegaan, maar dan met de verzachtende omstandigheid, dat de bezitter van den bovengrond het dubbele ontvangt van de geschatte waarde.

Men kan wel nagaan, dat de beide groote mijnen van Alemtejo een groote waarde vertegenwoordigen, in dezen tijd, nu het koper zoowel om de reëele waarde, als voor de speculatie zoozeer op prijs wordt gesteld. Met koortsachtige belangstelling wordt dat metaal gezocht en de opbrengsten zijn verbazend toegenomen.

De mijn van Aljustrel geeft aan 400 mijnwerkers arbeid, tegen een dagloon van 3.50 francs in vijf putten, en aan 1400 andere arbeiders tegen 2.50 francs per dag. Het syndicaat, zooals het bij ons te lande werkt, is er nog onbekend. Er bestaat alleen een coöperatie, in April 1907 gesticht voor de verschaffing van levensmiddelen en een hulpkas, die van Februari dagteekent. Daardoor heeft elke werkman tegen een storting van twee francs per maand recht op geneeskundige hulp, geneesmiddelen en verpleging in geval van ziekte.

Zoo de Aljustrelmijn interessant is uit het oogpunt van moderne exploitatie in Portugal, ze is dat nog meer uit een ander oogpunt, namelijk als vindplaats van zeer belangrijke overblijfselen van den arbeid der Romeinen.

Vipasca, dat thans bekend is onder den arabischen naam van Aljustrel, was een der belangrijkste kopermijnen en tevens waren er zilvermijnen in den romeinschen keizertijd. In 1876 ontdekte men onder de slakken en het puin van den mijnput van Algaras een bronzen plaat, O.78 meter hoog, O.52 meter breed en O.08 tot O.13 meter dik, waar een latijnsch opschrift op te lezen was.

Daar waren de oudheidkundigen klaar met hun lorgnetten. [259]

Want inderdaad, hier was iets buitengewoons te lezen. Men kreeg nu niet, zoo dacht men te hooren, de voor de eeuwen vastgelegde edelmoedigheid van den een of anderen goedigen rijkaard, die een groote som offerde, om in de tijden van Hadrianus de leegloopers te vermaken, maar men zou het reglement van de mijn leeren kennen, en dus inzicht krijgen in het openbare of particuliere leven van de bevolking in den omtrek, die van de mijn leefde. Als er toen een Bond van den Arbeid had bestaan, wat zou die daar een ervaringswijsheid hebben kunnen opdoen! Welk een tribune voor zijn ontevredenheid! Wat zou de sabotage daar hebben kunnen uitwerken. Om de waarheid te zeggen, de vrijheid van handel en bedrijf zou gevaar hebben geloopen.

Maar het bleek, dat de tekst over eenvoudige dingen handelde. Na de bepalingen omtrent den honderdsten penning, te betalen bij iederen verkoop in het openbaar, en over het uitstel van drie dagen, waarna de kooper dubbel zal moeten betalen, bepaalt het geschrift bij voorbeeld, dat men zich alleen mag laten scheren en haarknippen door zijn slaaf, als men een vrije is, of door zijn medeslaaf, als men zelf onvrij is. Elke barbier, die van buiten komt tegen het bevel, moet boete betalen, verliest zijn gereedschap en moet de Vicus Vispascensis verlaten. De kleermakers, schoenmakers en dergelijke mogen slechts hun bedrijf uitoefenen onder stipt vastgestelde voorwaarden. De bestuurder der baden, die de zegeningen van een wekelijkschen rustdag niet mag kennen, moet dagelijks, ook des Zondags zijn vuur, zijn water, zijn stoom enz. gereed houden.

Er kwam nog een naspel bij deze vondst, toen in 1906 een nieuwe bronzen plaat werd opgegraven, die werkelijk de regels der concessie en der exploitatie van de mijn bevatte. Men leerde toen, dat de romeinsche wetgeving in dergelijke zaken zeer veel van de onze verschilde. Er werd toen een stuk grond gegeven aan diengene, die meende er metaal uit te kunnen halen; er werd hem niets gevraagd, maar hij moest graven, graven zonder uitstel het vastgestelde aantal putten, en deelen met den fiscus in gelijke deelen wat zijn exploitatie hem opbracht.

Het belang van den een was dus ook het belang van den ander, en de staat, die de beschikking had over onbeheerde gronden, had, hoe de zaak ook afliep, geen risico, en de concessionaris behoefde niemand uit zijn bezit te verwijderen. De beide platen bevinden zich op het oogenblik in het Museum te Lissabon.

Aljustrel heeft met zijn naam ook een arabisch voorkomen aangenomen, nog te herkennen in de lage huizen, wit en blauw geverfd, die langs de wegen staan, op de manier van de dorpen in Alemtejo. Alleen verheffen zich in den omtrek een paar heuvels, waarop met een zonderling geknars die windmolens draaien, waar Portugal het monopolie van heeft, en waarvan de wieken uitsluitend uit zeilen bestaan. Er is geen spoor meer over van het oude kasteel, dat in de 13de eeuw zijn muren boven Aljustrel verhief.

Alemtejo is een land vol geschiedenis. Wij hebben er zoo juist een bladzij van gelezen, in brons gegrift. Een andere, roemrijker pagina wordt daar dichtbij opgeroepen door den enkelen naam Ourique.

Ourique, een arm en onbeteekenend dorpje, verloren te midden der vlakte, is tegelijk het graf van de moorsche dynastie en de wieg van het koninkrijk.

Ten noorden van het dorp, op de plek tusschen Ourique en Castro Verde, genaamd Campo d’Ourique, verpletterde Alphonsus Henriquez, afstammeling van Hugo Capet, achterkleinzoon van den hertog van Bourgondië Robert, en zoon van Hendrik van Bourgondië, die het “graafschap” Portugal had ontvangen toen hij de dochter van den koning van Castilië trouwde, verpletterde, herhaal ik, die Alphonsus Henriquez in 1139 het muzelmansche leger, dat aangevoerd werd door vijf generaals en dat al de strijdkrachten van het koninkrijk Algarvië in zich vereenigde.

Dat was de genadeslag, aan den Islam toegebracht aan dezen kant van de Guadiana en die een eeuw later werd gevolgd door de overgave van Silves, de hoofdstad, waardoor geheel het grondgebied van de moorsche heerschappij werd bevrijd.

Men kan nagaan, dat zulk een heldendaad den weerklank van een donderslag had en den roem van Alphonsus ten top deed stijgen. Deze, die even handig als dapper was, liet, zegt men, te Lamego een vergadering bijeenkomen van vertegenwoordigers van alle klassen der bevolking. Hij zelf verscheen er met geen andere teekenen zijner waardigheid dan den grooten degen, dien hij te Ourique had gedragen. Hij werd levendig toegejuicht, waarna Lourenco Vigas, de procureur der vergadering, voorstelde, hem den titel van koning toe te kennen, wat vol geestdrift werd aangenomen. De aartsbisschop van Braga zette hem, zoo wordt erbij verteld, de gouden kroon op het hoofd, die door de westgothische koningen gegeven was aan de abdij van Lorvao. Alphonsus begon toen zijn regeering, en de portugeesche dynastie was gegrondvest.

Niets dan een bescheiden obelisk herinnert aan een gebeurtenis van zoo groot gewicht voor de monarchie, voor het portugeesche volk en voor de zegepraal van de arische beschaving. Maar het is een legende, en de geschiedschrijver Herculano is daaromtrent zeer sceptisch gestemd.

Als men Ourique en Aljustrel voorbij is, volgt de vlakte, steeds de vlakte, met velden waar het jonge koren golft tusschen grijze steenachtige plekken. Nu en dan glijden ons eucalyptus-boomen voorbij en teekenen hun ingescheurd gebladerte af op een lucht, die wel gemaakt schijnt van rose en blauwe pasteltinten. Die boomen moeten gezondmakend zijn, vijanden van miasmen; maar het zijn tevens sombere boomen, vooral als ze alleen staan, verlaten in wijde ruimten, die ze vullen met hun kruiderigen geur als van cypressen. Eindelijk vertoont zich op een kleine hoogte, maar van waar men een wijden horizon overziet, een stadje met een hoogen toren, dat is Beja.

Niets doet een fransch oog wonderlijker aan dan die eng begrensde stadjes, waar geen enkel huis uit de rij naar voren springt, waar geen boom wat leven brengt, zonder eenig détail dat het oog rust geeft van de eentonigheid der huizengroep. Het leven schijnt er uitgestorven en de vreugde eveneens. In Spanje zijn zulke dorpen regel, en men gewent eraan, maar [260]in Portugal is alleen Beja zoo triest, gevend den indruk van eenzaamheid en geslotenheid. Ieder raadt het u dan ook af, als ge zegt, naar Beja te willen gaan en er een poosje te willen blijven. Inderdaad, als men er komt, is die lust u ook al vergaan; is men er eenmaal vandaan, dan ademt men vrijer. En toch, ja toch, als men die omgeving van onbegrensde ruimte maar tracht te vergeten, heeft Beja nog wel zijn eigen aantrekkelijkheid. Men hervindt er zijn keurig zindelijk Portugal, vol bloemen; het is als een openbare tuin, netjes geharkt, met overvloed van rozen en welriekende geuren, het is een acacialaan, waar de balsemroke der witte bloemen hangt, het is een kerkje met een sierlijke poort, het zijn witte straatjes, leeg en schoon, aan welker eind men altijd weer den toren van koning Denys te zien krijgt.

Beja’s reputatie staat en valt met dien vierkanten toren, die zeer hoog is en nog voorzien van resten van kanteelen en van schietgaten, en die van wit marmer is opgetrokken. Jammer genoeg, is hij leelijk ingesloten tusschen middelmatige gebouwtjes, die het aanzien afbreuk doen; maar als men op eenigen afstand van uit de vlakte ernaar ziet, wordt de toren hooger, beheerscht den omtrek, rijst als het ware uit zijn omhulling vrij omhoog. Hij waakt over Alemtejo. Als het helder weer is, wat dikwijls het geval is, kan men hem tien mijlen ver zien; men onderscheidt hem van af de hoogten van Monchique, op dertig mijlen afstands in vogelvlucht.

Maar de aantrekkelijkheid van Beja is eigenlijk intellectueel en moreel, in zoo ver men hier heeft het stadje met doodschheid en stilte, maar ook met bewaard gebleven oude gebruiken; het stadje, waar niemand komt, waar de vreemdeling niemand onrust of verderf brengt, waar het leven van oudtijds zijn gang is gegaan met zijn vormen en gewoontetjes, zonder dat er iemand om durft te glimlachen of van ancien régime durft te praten, waar men gezichten achter de gordijntjes vermoedt, die tersluiks eens naar buiten kijken.

Portugeesche windmolen.

Portugeesche windmolen.

In zoo’n plaatsje ziet men hier nog den heer des huizes, die vader en echtgenoot, heer en pacha is gebleven, zijn maaltijden in eenzaamheid gebruiken, terwijl het verdere gezin eerbiedig wacht, tot hij, door heen te gaan, aan de anderen vergunt, om op hun beurt te eten. Stellig doet zoo iets aan arabische gebruiken denken, net als andere dergelijke gewoonten, die nog in het Zuiden van Portugal gangbaar zijn. Zoo is het in huizen, waar de meester wel toestaat, dat de leden van het gezin met hem het maal gebruiken, toch nog de gewoonte, dat men na den maaltijd bij het opstaan de dame des huizes groet en kust, of althans haar de hand geeft. Dat doet men zelfs in Lissabon, in de beste kringen.

Het duidelijkste merk teeken, dat de Arabieren hebben achtergelaten, is echter de tegenwoordige plaats der vrouw in de samenleving. Het is waar, ze is niet meer opgesloten, noch gesluierd, maar de traditie leeft toch nog, despotisch en waakzaam, en men moet er rekening mee houden, als men over de Portugeesche een oordeel wil uitspreken, dat geen afkeuring is.

De vrouw neemt bijna geen deel aan het openbare leven, gaat zelden uit in de wereld en komt zoo weinig mogelijk op straat. Vandaar die soort van beschroomdheid, die gegeneerdheid, bijna zou men zeggen, onhandigheid, gaucherie, die men aan haar bespeurt, zoodra ze uit haar gewone doen is. Zij is, wat wij een huissloofje noemen inde volle beteekenis van het woord, ze heeft een zekere onverschilligheid en weinig gevoel voor sierlijkheid en verfijning. Een goed gekleede vrouw in den zin, dien wij, Franschen, daaraan hechten, is in Portugal een groote zeldzaamheid. Weelde doet daaraan niets af; als een dame die ten toon wil spreiden, en zoo zijn er natuurlijk, als ze wil worden opgemerkt, dan verschijnen dadelijk groote veeren, ingewikkelde toiletten, buitensporige juweelen, dat alles tegelijk, met pracht en staatsie, maar zonder oordeel en smaak. Nooit daarentegen van die kleine aardige vondsten, die eenvoudige, maar bevallige bij zonderheden aan het toilet, die overeenkomen met de gestalte en het gelaat van de draagster en met het effect, dat ze wil bereiken.

Zijn er hier geen nieuwere costuumnaaisters, of bestaan er hier geen dames, die deze te voorschijn [261]roepen? Ik los de quaestie niet op. Een feit is het, dat de Portugeesche, door zich over het algemeen slecht te kleeden, zichzelve onrecht doet en, wat erger is, maakt, dat ook anderen haar onrecht aandoen, want er zijn bekoorlijke vrouwen onder de portugeesche, die in haar slecht zittende japonnen een beeldig figuur verbergen.

Zij hebben niet iets zoo gracelijks, zulke vurige oogen met fluweelen blik als haar buurvrouwen in Andaluzië, maar bij vele van haar zijn de proportiën schoon en de vormen heerlijk; doch niets van dat alles komt tot zijn recht, door die stelselmatige vlucht uit de wereld, die wel haar fouten en valschheden heeft, maar die ten minste ons leert, hoe men zich moet kleeden, loopen, gaan zitten, babbelen, de hand geven en glimlachen. Men mag gerust zeggen, dat ook de portugeesche vrouw allen geest van initiatief mist, onmisbaar om de zeer werkelijke hoedanigheden die ze bezit, naar waarde te doen schatten.

Het zittende leven brengt nog dit bezwaar mee, dat het de vrouwen spoedig dik maakt en haar, voordat de jaren het meebrengen, dat zware geven en dat forsche middel, dat oud maakt, te meer daar ze niet zeer groot zijn en forschheid niet best verdragen. Het gelaat wordt dan ook gevulder en het fijne ovaal van vroeger is spoedig niet meer dan een herinnering.

Het geestelijke leven staat met het physieke in verband. Met een groote vriendelijkheid en voorkomendheid gelukt het toch der Portugeesche niet, beminnelijk te zijn, misschien omdat ze niet ontwikkeld is, zeker ook om de afwezigheid van die kunst van zich te kleeden en daarbij den geest te verzorgen, zooals men dat het lichaam doet. Het moet erkend, dat niet alle Parisiennes Aphrodites zijn en dat de Madames de Sévigné niet zoo talrijk zijn, dat men ze alle dagen ontmoet; maar de illusie van een goed toilet en een aardig praatje is te Parijs er algemeen genoeg, om als regel te kunnen gelden. In Portugal zijn dat uitzonderingen. Bovendien ziet men er de vrouw in een toestand van ondergeschiktheid aan den man, die lastig veel aan den Moor doet denken. Hoe voorkomend de heeren ook zijn, ze zijn tegenover de dames ten hunnen huize nederbuigend en tevens uit de hoogte, iet of wat beschermend als een sultan, die een privilege heeft uitgegeven en wenscht, dat men dat niet vergeten zal.

Het spreekt vanzelf, dat deze indrukken vooral zijn verkregen aangaande de Portugeesche van de gewone kringen, en dat de meeste van de vrouwen uit de groote wereld en het hof die in zoo sterke mate niet maken. Die hebben de ervaring van de aristocratische en wereldsche kringen, welke op alle breedten al zoowat eenzelfden geest verwekken en gelijkheid van manieren; boven een zeker niveau heeft men ook hier Parijs met zijn gebabbel en zijn vermaken. Wat het toilet betreft, men moet, om volkomen eerlijk te blijven, met zijn geweten te rade gaan, of bovengenoemd voorbehoud wel mag worden gemaakt. De galanterie moet scheidsrechter wezen en zij maakt uit, dat er in het koninkrijk mogelijk een honderdtal vrouwen zijn, die niet alleen mooi zijn, dat zijn er duizenden, maar van verfijnde élégance en smaak, waardoor ze zich uitstekend kleeden. De verhoudingen zijn nu wel zoo gegeven, dat de portugeesche dames zich nu allen zullen herkennen....

Kathedraal te Evora.

Kathedraal te Evora.

Mooi en aardig waren de weinige gezichten, die ik achter de vensters van de verlaten straten in Beja zag, met de donkere oogen, die den exotischen vreemdeling nakeken. De rust van dit stadje, waar geen vrouw op straat zich vertoonde, was noodig, om iemand het hoofd zoekend te doen rondspeuren om te zien, waar ze gebleven waren die dingen, die van de pool tot den aequator aantrekkelijker zijn dan de schoonste monumenten, de aangezichten van vrouwen, de belangstellende blikken en de bevallig gebogen halzen. In de haast om weg te komen, ben ik, dunkt mij, een beetje litterair geworden; en die witte marmeren toren heeft mij alleen geboeid, omdat ik aan andere dingen dacht.

Nu is ze er weer, de eentonige vlakte; langzamerhand verdwijnt de hoogte van Beja; de toren van [262]koning Denys is nog op een afstand zichtbaar tegen een rosen achtergrond; dan wordt hij op zijn beurt klein en smal, verwasemt en verdwijnt.

Bogen van een waterleiding te Evora.

Bogen van een waterleiding te Evora.

Te Casa Branca verandert men van trein in een station met een lichte overkapping, waar papieren fladderen en de geuren van eucalyptus hangen. In de verte teekenen zich heuvels af tegen de lucht; er is daar een berg van 430 meters; het vlakke Alemtejo is gedaan, de dalen beginnen, nog eerst met een zekeren schroom. Nog een klein uur, en men heeft de hoofdstad bereikt, Evora, een oude en merkwaardige stad, die het geheele geheim van haar lange geschiedenis geeft in een reeks van bouwwerken van beteekenis.

Terstond bij aankomst verraden de resten der muren het verleden; men vindt er romeinsche, westgothische en moorsche motieven in een wijden kring bijeen, waar de muren nu eens geheel zijn verdwenen, dan half ingestort zijn, maar het meest nog overeind staan in allerlei vormen, als vierkante torens, opeengestapelde platte steenen, kanteelen, poorten met ijzer beslagen, waaraan men de verschillende stijlen herkent, die elkaar zijn opgevolgd in het oude Ebora. De stad heeft de legioenen van Sertorius gezien, die er zijn hoofdkwartier had; toen ze een romeinsche kolonie was, heette ze Liberalitas Julia. Daarna was ze in het bezit der Mooren, tot de Ridders der Avizorde haar veroverden. Het hof van Portugal heeft er geresideerd, en van dat alles is nog een aartsbisdom overgebleven, dat het derde is van het rijk, na Braga en Lissabon, terwijl er buitendien nog leeft de herinnering aan een niet geheel vervallen grootheid.

Men bespeurt dat de vlakte teneinde is aan de oploopende straten, die golvende lijnen beschrijven als in de hoofdstad van het land, maar toch is de vlakte nog niet ver verwijderd, want Evora ligt aan den rand, als een vooruitgeschoven post van de terrassen, en uit de vensters der hoog gelegen stad ziet men over een onmetelijke vlakte tot in de grijze verte.

De praça do Giraldo is het midden der stad, met arcaden, waaronder de banken en de voornaamste winkels. Op het gladde plaveisel van mozaïek, met zwarte en witte strepen naar portugeeschen trant, wandelen de groepen, rookend en pratend, maar niets dan mannen, de vrouwen stellen zich tevreden met het leven van uit haar vensters gade te slaan.

Koninklijk paleis van Villaviçosa.

Koninklijk paleis van Villaviçosa.

Van het plein gaan een menigte nauwe straatjes uit, smal en bochtig, dooreengeward en op- en neergaand, afgewisseld door kleine pleintjes, en fonteinen, waaromheen kruiken en watervaten wachten om te worden gevuld. Er is in die fonteinen en in diegenen, die er komen, iets bijbelsch, dat aan het schiereiland eigen is. Aan de altijd vriendelijk stroomende kraantjes komen vooral vrouwen uit het volk, het is haar forum en tevens haar praatsalon, waar nog drukker gebabbeld wordt dan op de Giraldo. Leunend op den rand van het bekken, waarin het frissche water neervalt, met een hand op de heup, de japon hoog opgenomen, houden ze haar steenen kruik vast, die al lang overloopt, eer ze aan het eind van het praatje weg gaan en de kruik opnemen. Dan neemt een andere de plaats in en in het oneindige zoo door, tot de kruiken, die in nette rijen op de straat staan aan eiken kant van de bron, alle gevuld zijn en meegenomen op evenveel hoofden als er vrouwen waren. De rijken en de waterkooplieden komen met ezeltjes, beladen met vier groote kruiken, twee aan elken kant van het zadel. Op bepaalde oogenblikken van den morgen en den avond ziet men bij de toegangen tot de fonteinen veertig of vijftig vrouwen, twintig ezels en legers van kleine kinderen, die er dooreenwoelen, zonder ooit de orde te verstoren in de aarden of metalen vaten, in een rij geschaard tot het eind van het pleintje.

Op het hoogste punt van Evora zijn de beide groote beschavingen vertegenwoordigd door twee gebouwen, den tempel van Diana en de kathedraal.

Hier zij opgemerkt, dat een tempel, waar men niets van weet, bijna altijd een tempel van Diana wordt. Maar te Evora is de vorm toch nog te onderscheiden en uit de rangschikking der zuilen en de inrichting der fondamenten kan men afleiden, dat het een gebouw moet geweest zijn uit de eerste eeuw na Christus. Tot in den laatsten tijd waren de ruimten tusschen de nog staande zuilen aangevuld door muren, en men had den tempel overdekt met een soort van toren, waar binnen een museum was ingericht. Een man van smaak is op het goede denkbeeld [263]gekomen, aan de ruïne haar eigen uiterlijk weer te geven; het dak, de muren en het museum zijn verdwenen, en nu kan men de harmonie der veertien zuilen waardeeren met hun kapiteelen, die nog wel iets te veel zijn gerestaureerd.

Iets lager staat de kathedraal, een stuitende vermenging vertoonend van verschillende stijlen en plannen. De hoofddeelen zijn gothisch, met smalle vensters, dikke muren en kanteelen; er verheft zich in het midden een achthoekige toren met op de acht hoeken acht klokketorens, die, maar in het eenvoudige, doen denken aan den toren van Burgos, met dan nog een massieven steenen kegel er op, die te laag en te dik is.

De gevel mist alle symmetrie, met al die vensters, die op goed geluk schijnen aangebracht, en volkomen onmethodisch. Alleen het versieringswerk aan het portaal is mooi, maar in het inwendige is de kerk overladen, tegen onze verwachting, die aan de soberheid der primitieve gothische kunst gewend is.

Er was ons gezegd, en zeker terecht, dat acht dagen nauwelijks genoeg zouden zijn voor Evora, maar wij hebben niet zooveel tijd en moesten al spoedig naar Villaviçosa vertrekken. Daar komt men in een land van de Schoone Slaapster in het Bosch, in een stadje nog witter, kleiner en stiller dan Beja. Om de waarheid te zeggen, ontwaakt de schoone prinses er niet letterlijk naar het verhaal, maar zij komt er elk jaar eenige weken doorbrengen in het kasteel, waar zij het liefst vertoeft, het oude slot van Braganza. Als zij er is aangekomen, ziet men de koninklijke karossen af en aan rijden, het stadje ontwaakt ten leven, de straten worden druk, het gras op het marktplein verdwijnt en het kasteel wordt verlicht.

De koning en de koningin komen te Villaviçosa jagen en paardrijden; het kasteel is voor hen een echt familieverblijf, en het groote bosch, door muren ingesloten met vijvers en koepels, levert voor zulke vermaken een uitstekend terrein.

Het kasteel is intusschen vervallen van zijn oude pracht, sedert de bezitter, Johan, de achtste hertog van Braganza, het verliet, om als koning zijn intocht in Lissabon te houden onder den naam van Johan IV en in 1640 aldus de nog regeerende dynastie te grondvesten. Het was een groot oogenblik voor den vorst, die nog eens weer de Spanjaarden had verjaagd; maar het arme kasteel heeft er zijn kostbaarheden bij verloren, die bepaald koninklijk waren en eenigen tijd van te voren door den kardinaal Valentinus, pauselijk legaat, waren in oogenschouw genomen. Bijna alles werd naar Lissabon gebracht en verdween in de aardbeving van 1755.

Een stok als kruiwagen.

Een stok als kruiwagen.

Toch ziet het kasteel er nu nog indrukwekkend uit met den grooten gevel, en de vertrekken hebben bij den grooteren eenvoud gewonnen aan intiemer karakter, dat de koningin aantrekt, wier smaak fransch is. De zoldering van de hertogszaal is verdeeld in een aantal vakken, waar de reeks van alle Braganza’s tot op den tegenwoordigen hertog geschilderd zijn; de jonge prins is er als baby afgebeeld, maar daar er geen plaats meer was aan de zoldering, hangt zijn portret aan den wand.

Te Villaviçosa begint het eigenlijke bergachtige Alemtejo. De bergen zijn niet hoog, 512 meter te Estremoz, de naburige stad, waar alle alcaraza’s of koelkruiken worden vervaardigd voor het schiereiland. Maar de kusten zijn diep ingesneden en de dalen diep en begroeid, zonder dat veel wegen er den weg in wijzen. Wij reisden verder naar Elvas aan den rand van een andere vlakte, het spaansche Estramadura, en hadden er een uitzicht tot Badajoz. Daar in de buurt troffen we, evenals bij Evora, een romeinschen aqueduct, bestaande uit vele bogen, die wankel genoeg leken, om zeer oud te zijn; maar de waterleiding bij Evora uit den romeinschen tijd vertoonde bogen, die uit de zestiende eeuw dagteekenden.

Onder de interessantste uitstapjes, die men van Lissabon uit kan maken, komen die voor naar Coïmbra en Bussaco. Die tocht, dien men gemakkelijk in twee dagen doet, is dubbel aantrekkelijk, want hij vergunt den toerist, een der schilderachtigste en oudste steden van Portugal te bezoeken, en een der mooiste landschappen van het schiereiland te bewonderen, beroemd om de pracht van het panorama en den rijkdom van den plantengroei.

De express van Oporto, die uit Lissabon vertrekt om half zes ’s avonds, is uitstekend geschikt voor dit reisje. Men komt om negen uur te Coïmbra aan, en den volgenden dag kan men dan rustig de stad bezoeken.

Behalve de bekoorlijke ligging heeft de stad Coïmbra, gebouwd tegen de helling van een hoogte langs de rivier de Mondego, haar hooge gebouwen der Universiteit, waarvan de toren blinkt tegen het blauw van den hemel. De geheele omgeving biedt een toerist allerlei zeer levendige herinneringen aan de geschiedenis van Portugal. Daar resideerden bijna alle koningen van de Alphonsische dynastie; daar was eertijds het ware middelpunt van het leven van het land; daar werden de eerste gevechten geleverd tegen de Mooren; daar werden de groote heldendaden verricht en daden van vaderlandslievende opoffering; daar speelden zich de episoden af, zoo romanesk en zoo tragisch, van de liefde van Dom Pedro en Ines de Castro; daar worden vromelijk aangebeden de overblijfselen van de echtgenoote van Dom Denys, Isabella de Heilige; en eindelijk was het deze stad, die de wieg werd van een zevental beroemde mannen, [264]beroemd in de wetenschap, de letteren, de kunsten, en waar de eerste dichters van het land hun inspiratie kwamen zoeken, door den geest van Camoëns erheen gevoerd.

Maar de voornaamste glorie van Coïmbra, de schoonste parel aan de kroon der stad, is haar oude universiteit. Coïmbra is in hoofdzaak stad van wetenschap en studie, die beide begunstigd worden door het overheerlijk zachte klimaat, de poëzie van het landschap en de kalmte van het leven in de stad, en voordat wij den lezer er doen binnengaan, willen we hem iets vertellen van de geschiedenis dezer academie, waar men de heele geschiedenis van het land in kan terug vinden.

Een professor van de universiteit te Coïmbra.

Een professor van de universiteit te Coïmbra.

Den 12den November 1288 richtten de abt van Alcobaça, de priors van Sainte Croix en Sint Vincent en andere geestelijken, te Monto-Mor-o-Novo bijeengekomen, een verzoekschrift tot den paus, waarin ze mededeelden, dat de koning Dom Denys tot de stichting had besloten van een algemeen college te Lissabon, tot onderhoud waarvan hij bestemd had de opbrengst van twee zijner kloosters en kerken; ze vroegen den paus, een zoo vroom en prijselijk werk wel te willen steunen en zegenen. Het antwoord liet zich bijna twee jaren wachten. Eerst den 9den Augustus 1290 zond paus Nicolaas IV van Orvieto de bul: De statu regni Portugaliae, waarin hij uitdrukkelijk het bestaan erkende van het Algemeen College van Lissabon en er verschillende voorrechten aan schonk.

Het College omvatte toen zes leerstoelen, het kanonnieke recht, civiel recht, geneeskunde, dialectiek, taalkunde en muziek. De theologie was buitengesloten van het leerplan, en dat zal niemand verwonderen, als men zich herinnert, dat de godsdienstige orden, vooral die der Dominicanen en Franciscanen, toen het privilege van het onderwijs in theologie hadden, en dat de Universiteit van Parijs, de alma mater studiorum, het monopolie had van de uitgifte der graden voor godgeleerde studiën.

De koning, Dom Denys, liet in Lissabon, in de wijk Alfama een gebouw oprichten, waarin het College werd geïnstalleerd en dat later de Beurs werd. Maar de inrichting te Lissabon had slechts een kortstondig bestaan. De voorrechten, aan de studenten toegestaan, leidden tot oneenigheden tusschen de geestelijke en wereldlijke autoriteiten, en aan den anderen kant werkten de schilderachtige omgeving van Coïmbra, de ligging in het midden des lands, de voordeelen, die het eenvoudige leven daar bood, ertoe mee, die stad te doen kiezen als zetel voor de academie. In het kort, reeds in 1308 was de overplaatsing van het College een feit geworden en ze werd geautoriseerd door twee pauselijke bullen van Clemens V, gedateerd van Poitiers en gericht, de eene aan den aartsbisschop van Braga en den bisschop van Coïmbra, en de andere aan den koning.

De eerste statuten van de universiteit zijn van dezen tijd afkomstig; zij werden goedgekeurd door koning Dom Denys, den 15den Februari 1309. Er worden een paar merkwaardige bepalingen in gemaakt. De tractementen van de professoren bijvoorbeeld waren als volgt geregeld: 21 600 reis per jaar voor den professor in wetgeleerdheid, 18 000 reis voor den rechtsgeleerden professor, 7200 voor den geneeskundigen en dien voor taalkunde, 3600 voor den professor in logica en 2700 voor dien in muziek, wat tegen den tegenwoordigen koers zoowat uitkomt op 14 francs. Twee aanzienlijke burgers der stad, die den titel van conservatoren ontvingen en een jaarlijksch inkomen van 1440 reis, moesten waken voor de handhaving der privileges van de universiteit en den koning raadgeven bij elken aanslag, die erop zou worden beproefd.

De koning Dom Denys stierf den 13den Januari 1325. Zijn opvolger, Alphonsus IV, bracht den zetel der universiteit naar Lissabon over in 1338, maar in 1354 werd hij weer naar Coïmbra overgebracht. Dom Johan I, grootmeester van de Avizorde, door de staten tot koning gekozen, die zijn gunst aan de instelling wilde betoonen, deed de universiteit weer naar Lissabon terugkeeren en bevestigde haar in al haar privileges, terwijl hij haar voor vast in zijn hoofdstad vestigde, waar ze bleef gedurende een tijdsverloop van 160 jaren, namelijk tot 1537. Onder zijn regeering werden de godgeleerde en wiskundige studievakken ingevoerd aan de universiteit, aan welker hoofd werd geplaatst een directeur van de studie, door den koning benoemd. [265]

Coïmbra op een heuvel aan de Mondego.

Coïmbra op een heuvel aan de Mondego.

De latere statuten van de universiteit zijn gedagteekend van den 16den Juli 1431; ze bevatten een menigte belangwekkende bepalingen over de organisatie der studievakken en het verleenen der graden, bijzonderheden, waarin wij hier niet kunnen treden. Laat ons echter toch deze bijzonderheid doen uitkomen, dat het bestuur der universiteit een volkomen autonomie bezat; het inwendig bestuur, de administratieve organisatie, de financiëele leiding, de verkiezing der rectoren en andere ambtenaren was alleen afhankelijk van het corps der leerlingen. In dien tijd werd opgericht een college voor de arme studenten, om hun op die wijze het studeeren gemakkelijker te maken; dat was de oorsprong van de colleges van dien aard, later te Coïmbra met hetzelfde doel gesticht.

Sinds den dood van den infant Dom Henrique in 1460, die de groote beschermer der universiteit was, tot de troonsbestijging van Dom Manuel, was er een openlijke strijd met de kroon, die geleidelijk aan de studenten hun voorrechten ontnam en voor hen in de plaats wilde treden in het bestuur der universiteit. Maar Dom Henrique keerde tot de oude gebruiken terug. De studenten verkozen hem uit dankbaarheid tot beschermheer der universiteit, en van dien tijd af bleef dat protectoraat als een apanage van de kroon bestaan.

Nog later werden voor de derde maal statuten opgemaakt in het begin der 16de eeuw. Ze regelden tot in de kleinste bijzonderheden de studiën en de uitreiking der graden, bepaalden het ceremonieel bij de stellingen of besluiten, die in de kathedraal werden verdedigd, een ceremonieel, dat de eeuwen bij na onveranderd heeft getrotseerd; ze noemden de onderscheidingskleuren voor iedere faculteit, wit voor de theologie, groen voor het kanonnieke recht, rood voor het burgerlijke recht, geel voor de medicijnen, blauw voor de kunsten. Wat de professoren aangaat, zij werden na een examen of concours, dat twintig dagen duurde, en waarin allerlei bewijzen van bekwaamheid moesten worden gegeven en steekspelen met woorden werden gevoerd, gekozen niet alleen door de rectoren en de in functie zijnde professoren, maar ook door de candidaten en studenten van de faculteit, die twee jaar studie achter den rug hadden.

In 1537 werd de universiteit weer naar Coïmbra overgebracht en verliet Lissabon, om er niet terug te keeren. Daar de instelling zich zeer had ontwikkeld, was het moeilijk een huis te vinden, om alle studievakken in onder te brengen. Dus werden voorloopig de faculteiten gescheiden, de faculteiten van het recht, van wiskunde, rhetorica en muziek werden geïnstalleerd in de koninklijke paleizen; de Colleges van Sainte-Croix namen de theologische faculteit op en de lessen in Latijn en Grieksch, geneeskunde en kunst. Maar die indeeling was niet van langen duur, omdat ze nadeel deed aan de goede administratie en de tucht, en vanaf 1544 werden alle faculteiten vereenigd in de koninklijke paleizen. Tot dankbaarheid voor zijn gastvrijheid ontving de prior van Sainte-Croix het voorrecht, de graden van doctor te mogen uitreiken, een privilege, dat eertijds aan den bisschop toekwam. De priors van Sainte-Croix hebben [266]dit prerogatief behouden, evenals den titel van kanselier, tot in 1834.

Ter herinnering aan het verblijf te Sainte-Croix van de theologische faculteit, hield lang een gewoonte stand, die in Coïmbra allerlei schilderachtige vertooningen meebracht. De uitreiking der doctorsgraden in de theologie bleef plaats hebben in de kerk van het Heilige Kruis; voor de andere faculteiten werd de plechtigheid gehouden in de koninklijke paleizen. Maar in beide gevallen was het de prior-kanselier, die de graden schonk in tegenwoordigheid van den rector, de professoren e. a. en dus was er altijd een stoet, die zich naar het eene of het andere punt moest begeven. In het eerste geval ging de stoet van den rector van de paleizen naar de kerk; in het tweede begaf zich de optocht van den prior-kanselier naar de hoogten van de stad, waar de koninklijke paleizen waren. In beide gevallen woonde de oude stad een eigenaardigen optocht te paard bij, vol karakter en schilderachtigheid en ook wel met begeleiding van komische effecten. De doctoren en kanunniken, de dienstdoende geestelijken, kerkeknechten, koorknapen, edelen en anderen, gezeten op fraai opgetuigde muilezels of op paradepaarden, vergezeld door schildknapen en voorafgegaan door trompetters en bekkenslagers, wandelden zoo naar de plechtigheid der viering van een volkomen vreedzame gebeurtenis met een ridderlijke omslachtigheid, die alleen door de traditioneele wijze van ontstaan geheiligd werd.

In dien tijd, ongeveer 1548, werd het College voor de Kunst gesticht, dat zoo beroemd zou worden en eenige jaren later onder de leiding zou komen van de paters Jezuïeten. Dat College, dat in de eerste maanden dichtbij het Heilige Kruis lag, werd eenige jaren later overgebracht naar een lokaal, gelegen op de plek, waar thans het hospitaal der universiteit is.

De universiteit bereikte toen het toppunt van haar glorie, en de geleerden en professoren, die er werden gevormd, waren zoo talrijk, dat ze overal naar andere universiteiten werden beroepen, om er het licht hunner wetenschap te laten schijnen. Zoo straalde in de zestiende eeuw de roem van Coïmbra in Parijs, in Leuven, in Rome, in Pisa, in Bologne, in Montpellier en in Salamanca. Maar kort daarna begon de achteruitgang met de vestiging in Portugal van het Hof van Inquisitie, bij pauselijke bul van Paulus III van 23 Mei 1536, en den toenemenden invloed van het Genootschap van Jezus. Pas in Portugal gevestigd, begonnen de Jezuïeten dadelijk zich meester te maken van alle onderwijsinrichtingen in het land. Het College van de Kunst was het eerste, dat in hun handen kwam in 1555; ze kregen terzelfdertijd gedaan, dat het onderhoud van dat College werd opgedragen aan de universiteit, waar men op deze wijze een zware zorg aan opdroeg. En toen riepen zij ook nog door de stichting van de universiteit van Evora een lastige concurrentie in het leven. Maar laten wij niet te lang stilstaan bij die periode, die meer dan 200 jaren duurde, toen het College van de Kunsten als een strijdmiddel was tegen de oude universiteit. Om op rechtvaardige wijze lof en blaam te verdeden in dien kamp, waaraan de herinnering nu nog het bloed doet koken van de oude kampioenen voor Coïmbra, zou men een grondige kennis moeten hebben van de feiten, die wij niet bezitten. En zoo komen we eindelijk bij de hervorming van markies Pombal.

Door een besluit van 23 December 1770 was er in het leven geroepen een vereeniging, genoemd de “Junta da Providencia litteraria” met het doel, een rapport op te maken over den toestand der Universiteit. Haar streven moest verder zijn de oorzaken op te sporen van het verval der instelling en middelen aan te geven voor de opheffing en den bloei van het oude instituut. Die commissie, onder het bestuur van kardinaal da Cunha en markies Pombal als raadgevers van den koning Jozef I, zette zich aan het werk en zes maanden later gaf ze een Verkorte Geschiedenis uit, waarin ze haar meening gaf. Die uitgaaf werd gevolgd door talrijke vergaderingen, waarin de verschillende artikelen werden besproken van een plan tot reorganisatie. Dat ontwerp werd door het koninklijk charter van 28 Augustus 1772 goedgekeurd en het is bekend als de “Statuten van Pombal.”

Volgens dat document wordt de universiteit verdeeld in drieën, namelijk de faculteit der geneeskunde, die der rechtsgeleerdheid met twee onderdeden, en die van wiskunde en wijsbegeerte. Zonder de vorige bepalingen en wetten totaal op zijde te zetten, stellen deze statuten uitvoerige regels vast voor het onderwijs, het professoraat, de graden en de uitreiking van de diploma’s. Het voorlezen dezer statuten was een schitterende plechtigheid, waarbij markies Pombal op het eind van September het voorzitterschap bekleedde.

Sedert de hervorming van Pombal tot die van 24 December 1901, die de laatste groep wettelijke bepalingen gaf, hebben de verschillende faculteiten eenige wijzigingen ondergaan, waaronder de belangrijkste zijn die van 1836 en 1844, die tot resultaat hebben gehad, de faculteiten van het kanonnieke en het burgerlijke recht te doen samensmelten, het stelsel der cursussen te veranderen, het aantal leerstoelen te vermeerderen, de inwendige politie, de promoties der studenten en de examens te regelen.

Het decreet van 24 December 1901 over de hervormingen in de studie der universiteit van Coïmbra, verdeelt het onderwijs in vijf faculteiten, de theologie, die 21 leerstoelen omvat en twee annexen, waarin algemeene cursussen worden gegeven en speciale cursussen voor opleiding tot den geestelijken stand; het recht, met 54 leerstoelen met algemeene cursussen en speciale ter voorbereiding voor de administratieve, diplomatieke en koloniale loopbaan; de geneeskunde, met 15 leerstoelen; de wiskunde met 11 en 3 annexen; en eindelijk de wijsbegeerte. Die laatste faculteit omvat, buiten een algemeenen cursus, verdeeld in de twee secties der physisch-chemische wetenschappen, een der natuur-historische, een voorbereidenden cursus voor genie en artillerie, een voor zeeofficieren en twee voorbereidende cursussen voor geneeskunde en pharmacie.

Op den tijd, toen wij Coïmbra bezochten, bestond het personeel der universiteit uit een onderwijzende groep van 76 personen en het universitaire personeel [267]van 151 personen; er waren 1050 studenten. Maar de gebouwen en pleinen waren bijna geheel verlaten, want men was in een periode van crisis, die toen juist ten einde liep en die verscheiden weken de universiteit in spanning had gehouden. Een rechtsgeleerde had bij zijn promotie, toen hij de stellingen moest verdedigen, die hem het doctoraat zouden verschaffen, zich den toegang geweigerd gezien. Daar de stellingen een sterk socialistisch tintje hadden, werd door een aantal studenten heftig geprotesteerd en ze beweerden, dat de beslissing, hoewel met algemeene stemmen genomen, door politieken hartstocht was ingegeven. De candidaat was kundig, de stellingen waren Schitterend, de verdediging onberispelijk en dus de weigering ongerechtvaardigd. Er schijnt in den grond wel een politieke quaestie aan ten grondslag te hebben gelegen, maar als onze inlichtingen juist zijn, was de universitaire beslissing zeker aan den kant van het recht, en de studenten zouden voor hun verzet een verkeerd voorwendsel hebben uitgekozen.

De beweging nam weldra toe in omvang. Van de groep der ontevredenen ging ze over naar de rechtsgeleerde faculteit, van die naar andere faculteiten; van de universiteit bereikte ze andere steden en ging van het hooger onderwijs tot het middelbaar over, en daarna zelfs naar het lager onderwijs. De werkstaking werd algemeen, de studie werd stilgezet in het geheele land, en Portugal zag met schrik dat schouwspel van solidariteit, dat al heel ongewoon was, wanneer men jongens van acht jaar hoorde weigeren naar school te gaan uit overtuiging en esprit de corps en om de eischen der ouderen ingewilligd te krijgen. Ik denk, dat die lieve kleinen er niet rouwig om waren, eenige vacantiedagen te veroveren door het avontuur; enkele strenge kastijdingen, door vaderlijke handen toegebracht, zullen wel spoedig den weerstand hebben gebroken, want de werkstaking der kleinen duurde maar kort. Maar met het hooger onderwijs was het anders; bij ons vertrek duurde de werkstaking nog voort, ofschoon ze op haar eind liep, en de resultaten van het academisch jaar waren voor goed bedorven.

Men zou echter ongelijk hebben, als men om deze kleine revolutie, die aan enkele redenen tot ontevredenheid een einde heeft gemaakt, zich ging voorstellen, dat de studenten van Coïmbra frondeurs en opstandelingen zijn. De geest, die onder de leerlingen heerscht, is integendeel uitstekend, de jongelingschap is vlijtig en heeft de bewustheid, dat in Portugal, nog meer dan elders, het goed onderwezen zijn een verzekerde toekomst waarborgt. En als ze daarenboven jong en wat onstuimig is, als ze er van houdt, zich te ontspannen van de ernstige studie door luidruchtige feesten, waar de vroolijkheid harer twintig jaren uitraast, des te beter.

Het schijnt ook niet, dat de jaren, gesleten in de schilderachtige oude stad, bij de ouderen nare herinneringen hebben achtergelaten. Staatslieden op gewichtige posten, ernstige magistraten, officieren, ingenieurs, advocaten, allen, die wij hebben ontmoet, vatten hun herinneringen samen in het uitdrukkingsvolle woord “saudade”, dat wil zeggen “heerlijk”, met den melancholieken bij smaak van schoone dingen, die voorbij zijn. Een van hen heeft eenige jaren geleden de ervaringen van zijn jaren aan de academie geboekt in een werkje, waarin het academische leven aan de universiteit van Coïmbra de onderwerpen levert voor bekoorlijke schetsjes, verteld met veel humor en geest.

Hoe vluchtig ook de behandeling is van de geschiedenis, de organisatie, de zeden en gewoonten van de universiteit van Coïmbra, zooals wij die in het voorgaande gaven, onze lezers kunnen er toch een juister denkbeeld door krijgen van de stad, en zij zullen met meer belangstelling de verschillende gebouwen bezichtigen, waardoor ze worden rondgeleid, zoo ooit een gunstige wind hun verzeild doet raken in die bekoorlijke stad.

Als men het station van Coïmbra verlaat of de hotels, die er onmiddellijk bij zijn gelegen, is het eerste, dat de aandacht trekt, de Mondego, die geheel portugeesche rivier, portugeesch van haar bronnen tot haren mond, een onstuimig stroompje in den winter, een kabbelend water in de warme zomerdagen, onder wilgen door stroomend tusschen weelderig begroeide heuvels.

Rechts laat het groote klooster van Santa Clara de eindelooze rijen van zijn vensters zien tegen den achtergrond van den Monte da Esperanza. Daar rust in een zilveren reliquieënkast de Heilige Koningin, een voorwerp van openbare vereering. De stad ligt amphitheatersgewijs aan de linkerhand in een schilderachtige warreling van klimmende straatjes, beheerscht door den toren der universiteit, die meer dan vierhonderd jaar oud is. In de morgenuren is het in de steile straten zeer druk; men ziet oude wagens en karren met zware, knarsende wielen, langzaam door aangespannen ossen getrokken, melkvrouwen, die op het hoofd de metalen waterkannen dragen, boeren met zwarte mutsen, op kleine rosse ezeltjes gezeten, en nu en dan een student, gewikkeld in zijn langen mantel van donkere kleur.

Men stijgt en stijgt maar steeds en gaat voorbij huizen, die eens paleizen waren, tot men komt op het plaveisel vóór een zeer schoon gebouw, de oude kathedraal Se Velha. De gekanteelde muren, de contreforten, de romaansche toren geven er een indrukwekkend en streng voorkomen aan; maar het inwendige is zoo vaak onder handen genomen en hersteld en weer hersteld, dat er van de primitieve constructie van de 12de eeuw niets dan iets zeer ongelijksoortigs is overgebleven. Men doet tegenwoordig pogingen, de bedroevende veranderingen, die er in het gebouw zijn aangebracht, te niet te doen door een restauratie, die met zorg wordt geleid en uitgaat van het verstandige initiatief van den bisschop van Coïmbra. Maar hoe dan ook, de oude kathedraal is nog het indrukwekkendst type van romaansche bouwkunst, dat Portugal bezit.

De nieuwe kathedraal, waar een smalle en donkere straat heen leidt, overwelfd door een boog uit het bisschoppelijk paleis, is vooral belangwekkend door de schoone verzameling gewijde voorwerpen, die haar schatkameren vult. Het gebouw, dat gebouwd werd op het eind der 16de eeuw, om te dienen tot kapel voor het Jezuïetencollege, is tot kathedraal geworden in 1772. De gevel is niet onschoon; wat de altaren betreft, die van goud schitteren, ze zijn interessant, [268]omdat men er de architectuur uit den tijd der Renaissance uit kan leeren kennen, vanaf het zuivere en rustige begin, tot de buitensporigheden van versiering, die van slechten smaak getuigen en de periode van verval getuigen, waarvan ook de voorste kapellen der kerk blijk geven.

In de drukke straten van Coïmbra.

In de drukke straten van Coïmbra.

De schatkamer is een zaal, waarvan men ons met zware en vele sleutels de deur opent, die met ijzer is beslagen en door drie sloten wordt afgesloten; er is daar een bewonderenswaardige collectie van vazen en gewijde voorwerpen uit de 12de eeuw en ook uit volgende eeuwen, alsook een reeks kazuifels, welker met goud omboorde zijden stoffen aan het oog de harmonische tinten vertoonen van hun onvergelijkelijke borduurwerken. Deze verzameling, bestaande uit voorwerpen, die aan het kapittel hebben behoord, aan het bisdom en aan een groot aantal kloosters, is in het bezit van enkele kostbaarheden, die in de eerste musea der wereld zouden worden beschouwd als dingen van de hoogste waarde om hun zeldzaamheid of om de fijnheid der bewerking. Men kan er de zoo goed als volledige geschiedenis nagaan van de portugeesche zilverkunst vanaf de 12de eeuw.

Van de Sé Nova komt men op het Pombalplein, waarvan het noordelijke eind uitloopt op een terras, dat op het landschap een mooi uitzicht biedt; hier zijn we op universitair terrein. Het gebouw, dat men aan zijn linkerhand heeft, en waarvan de voorgevel, de dorische vestibule, de breede, vorstelijke trap inderdaad iets grootsch zijn, is opgericht door markies Pombal op de plaats van het Jezuïetencollege of dat der Elf duizend Maagden; het herbergt de faculteit der geneeskunde en die der philosophie. Het Museum voor natuurlijke historie bezit een volledige verzameling van de fauna van Portugal, mooi tentoongesteld, en ook van de koloniën; alles wordt geprepareerd in de aangrenzende zalen. Na een blik op het laboratorium voor scheikunde en het hospitaal der universiteit, dat sinds 1754 gevestigd is in de gebouwen van het College der Kunsten en van den H. Jeronimus, na een bezoek aan het bisschoppelijk paleis, een der zeldzame typen van een vorstelijke woning uit de 16de eeuw, die Portugal bezit, wenden we ons naar de universiteit. Haar gebouwen beslaan den geheelen top van den heuvel, en zijn gebouwd rondom een aardige begroeide binnenplaats.

Daar is de ijzeren deur, die zooveel malen door de studenten is gepasseerd, de prachtige bibliotheek met de luisterrijk versierde zalen, waar meer dan 150 000 boekdeelen zijn bijeengebracht; daar heeft men de zalen voor de verschillende cursussen van de faculteiten, de zaal der plechtige samenkomsten, de kapel, waar de professoren den eed afleggen en hun belijdenis doen van het katholieke geloof, naar de formule, voorgeschreven door paus Pius IV in 1564, de karakteristieke toren, die de stad beheerscht, en die onder zijn klokken ook de beroemde klok heeft, die de Cabra of Geit wordt genoemd; daar is eindelijk het observatorium voor sterrenkunde met de mysterieuse instrumenten, die zoo ingewikkeld en samengesteld zijn. Daar moet men komen, om zich van de ligging van Coïmbra rekenschap te geven, daar moet men zijn oogen te gast laten gaan aan het droomschoone tooneel. Rechts stijgen de kronkelende straten der stad tegen den heuvel op; weelderige tuinen loopen naar beneden naar de Mondego met haar heerlijke oevers, aan den horizon bieden de hoogten van den Serra de Lavrao, wiens sierlijke golvingen in de verte verdwijnen, aan het verrukte oog hun met lenteweelde bedekte hellingen aan.

Als men naar beneden afdaalt, heeft de Botanische Tuin in de schaduw van zijn planten een uurtje van aangename ontspanning te bieden. Men kan dan, de stad rondgaand door de nieuwe wijken, zich naar de kerk van het Heilige Kruis begeven; de merkwaardige preekstoel, de monumentale graven, de sacristie en het dichterlijke klooster van het Zwijgen zijn belangwekkende specimina van den gothischen stijl en van dien der Renaissance. Deze kerk behoorde bij het oude klooster van het Sainte-Croix, waarvan de priors, zooals we reeds zeiden, gedurende drie eeuwen kanseliers der universiteit waren. De gebouwen van [269]het klooster worden niet meer gebruikt en zijn ten deele in beslag genomen door het Raadhuis; een bezoek eraan geeft niet veel belangrijks te zien.

Wat de Liefdebron aangaat, die bekleed werd door de verbeelding en door de volkspoëzie met de droefgeestige herinnering aan Ines de Castro, dat is een bekoorlijk doel voor een wandeling. Men gaat de Mondego over langs een brug, van waar het gezicht op Coïmbra prachtig is, dan voorbij de ruïnen van het oude klooster van Santa Clara, waarboven gedurende drie eeuwen de herinnering zweefde aan Elisabeth de heilige, en vervolgens bereikt men langs een schaduwrijken weg de Quinta das Lagrimas, een tuin, waar de geurige oranjeboomen, met gouden appelen beladen, bloeien en waar de beroemde fontein springt met het lustig klaterende en heldere water. Op een gedenksteen gegrift, vertellen de verzen van Camoëns de tragische gebeurtenis van de liefde der schoone Ines en den trouwen Dom Pedro.

Zoo is die stad Coïmbra nog altijd het middelpunt voor letteren, wetenschap en kunst voor geheel Portugal; de intellectueele beschaving wordt er gekoesterd met jaloersche zorg door een keurbende van professoren, die het onderwijs als een heilige zaak beschouwen; de artistieke cultuur bloeit er, dank zij een school, waar al sinds veertig jaren het onderwijs gratis wordt gegeven door den beroemden professor Gonsalver, wiens leerlingen merkwaardig werk voortbrengen. Terwijl de trein ons door een lachende landstreek naar den voet der hoogte van Bussaco voert, groeten wij Coïmbra, dat een aangename herinnering bij ons zal laten; en nu de afstand toeneemt, voelen wij, hoeveel sympathie en belangstelling deze curieuse oude stad bij ons heeft gewekt.

Bussaco heeft de bekoring van de schaduwrijke dreven, de groote bosschen, de rijke verscheidenheid van tinten, de eenzame bosschages, alles, wat tot de poëzie van een woudrijke streek behoort. Van Coïmbra bereikt men de plaats over Pampilhosa en Luso, als men per spoor gaat, maar het is verkieselijk, er in een rijtuig zich heen te begeven, want het ritje is heerlijk. Van het station naar het dorp Luso, dat in de buurt ligt, stijgt de schaduwrijke weg, die de viaduct van den spoorweg links laat liggen, in het dal omhoog, en op dezen schoonen dag is de koelte van het gebladerte des te begeerlijker, [75]omdat de zon met kracht en felheid brandt. Het dennenbosch, dat men niet verlaat vanaf Pampilhosa heeft nu plaats gemaakt voor platanen, en te midden van rhododendrons en rozen komt te Luso het rijtuig aan. Sierlijke villa’s liggen aan den weg, met mooie bloemperken ervoor, en dan splitst zich de weg in tweeën.

Het Bussaco-paleis.

Het Bussaco-paleis.

De linksche, de kortste, gaat naar Bussaco door dicht bosch. Het is een laan als in een park, uitstekend onderhouden, ook al omdat de automobiel van de koninklijke familie er dagelijks of althans dikwijls langs gaat. De weg kronkelt zich tegen den berg op onder reusachtige ceders; men is erop aangewezen, als men per rijtuig het hotel wil bereiken. Maar de voetganger doet beter rechts in te slaan, waar de weg het bosch op zij laat liggen en als corniche omhoog gaat langs en boven het dal op aanzienlijke hoogte, met bij elke bocht de schitterendste uitzichten. Men komt weldra bij een kleine vlakte, waar de muur uitkomt, die het “heilige woud” insluit. Onder dien naam is inderdaad het bosch bekend, dat toebehoorde aan het oude klooster der Carmelieters van Bussaco, zonder twijfel om de zeer strenge bepalingen, die het moesten beschermen tegen beschadiging; een bul van paus Urbanus VIII zou zelfs den ban hebben opgelegd aan ieder, die er iets zou hebben vernield. Misschien was dat al te streng, maar als de maatregel tot resultaat heeft gehad, dezen prachtigen plantengroei te redden en voor ons intact te bewaren, moet men er niet rouwig om wezen.

Een deur, die altijd openstaat, geeft toegang tot het omheinde, en het voetpad, dat we inslaan, stijgt onder heerlijk loover. We komen in een echt maagdelijk woud; de eiken, de platanen, vooral de prachtige ceders strengelen hun takken dooreen, de palmen groeien overal mild en de boomvarens houden de stralen van de zon tegen door het fijne kantwerk [270]van hun bladeren, terwijl aanhoudend vogelengekweel en luid kabbelende beekjes de bekoring van het landschap verhoogen. Het loopje heeft ons te kort geschenen, als het pad uitkomt bij een helderen vijver, waar een bron in uitmondt, een fonte fria, en waar in watervallen zich een beek in neerstort, komend van de hoogten. Een dubbele trap met groen uitgeslagen treden leidt aan elken kant der beek naar het hotel Bussaco.

Dat hotel, dat zich er, en terecht, op verheft een zeer schoon monument te zijn van de moderne architectuur en dat gebouwd is in den weelderigen stijl van Dom Manuel, ligt op een terras, dat opstijgt uit de golven van het woud. Door zijn onvergelijkelijke ligging te midden van dien oceaan van groen, door zijn tuinen vol bloemen, door de weelde van zijn inrichting, en, wat volstrekt niet schaadt, door de bescheidenheid van zijn prijzen zou het hotel van Bussaco, dat bij ieder in Portugal bekend is, verdienen ook buiten de grenzen van dat land de aandacht te trekken. Als men bedenkt, dat Bussaco ligt aan de directe spoorlijn van Parijs naar Lissabon, dat men er zich dus van Frankrijk uit heen kon begeven zonder anderen last dan het noodzakelijke overstappen in Irun op de grens, en dat na in het geheel dertig uren sporens, die snel omvliegen, als de trein goed is, men er reeds is aangekomen, dan betreurt men het, dat dit mooie plekje niet door de Franschen zeer druk bezocht wordt en dat wij het in ons land zelfs niet kennen. Men gaat het dan als een werkelijken plicht beschouwen, de pracht ervan uit te bazuinen en het bezoek ernstig aan te bevelen. Jonge paartjes op de huwelijksreis vinden daar juist iets, dat voor hen geschikt is, want Bussaco is bij uitstek een plaats, om met zijn tweeën te wandelen in de bosschen door de kronkelende paden, onder het groen in die zoo poëtische natuur.

Van het oude klooster, dat in de 13de eeuw door de Carmelieter monniken is gesticht, is nog slechts een kerkje over en eenige cellen, die zijn opgenomen in de inrichting van het hotel. De gebouwen namelijk, die het hôtel vormen, zijn zeer talrijk en omvatten dépendances, die meer ruimte schijnen te hebben, dan voorloopig noodig is. De zaak laat zich verklaren, doordat in het oorspronkelijk plan voor het gebouw aan een koninklijk paleis was gedacht; door verschillende omstandigheden kwam er niets van die onderneming, en de terreinen, die aan den staat behooren, zijn daarna voor een hotel geëxploiteerd. De koning en de koningin hebben altijd veel van de plek gehouden; zij kwamen er vaak per automobiel, en daar 250 kilometer Bussaco van Lissabon scheiden, mag men daaruit wel besluiten, dat de streek prachtig moet zijn.

Het hotel ligt niet op den top van den berg. Om dien top te bereiken, die de Punta de Bussaco wordt genoemd, moet men gedurende bijna een half uur een lommerrijken weg volgen; het is een gemakkelijke wandeling; men heeft er telkens mooie uitzichten over het bosch, en op den top ligt het schoonste panorama voor den reiziger. Van Luso in het Noorden, dat in het groen genesteld is in een stil hoekje van het bergland, breidt het uitzicht zich uit over den kam van het golvend bergland van den Serra de Caramullo tot aan de zee, waar 50 kilometer ons van scheiden; verder kan men de lijnen van het strand volgen en met het oog in de bosschen doordringen, die overal den grond bedekken. Ook is Pampilhosa te zien en het groene dal der Mondego, dan Coïmbra, en voorbij Coïmbra tot verre horizons ligt daar de wijde ruimte in de heldere lucht tot de woeste bergen van den Serra de Estrella.

De hoogten van Bussaco vormen een der eerste deelen van de bergachtige streek van Beira. Zonder zoo belangwekkend te zijn als die van Doura, verdient de spoorlijn van Pampilhosa naar Villar Formoso, die geheel Beira doorsnijdt, dat men haar volgt tenminste tot Guarda. Nadat men over de viaduct van Luso is gereden, loopt de trein over een Cornicheweg door een bergstreek van Serra’s, die deels kaal zijn, deels met dennen begroeid. Ter halver hoogte liggen dorpjes boven afgronden, dorpjes met donkere huizen, die sprekend aan de woningen in sommige landschappen van Corsica doen denken. Daarna wordt de horizon wijder en de spoorweg gaat over een vruchtbare vlakte, waar bosschen zijn. Gedurende bijna twee uren volgen de dennebosschen elkaar op, met ter afwisseling bebouwde gronden, en boven de groene naalden verrijst rechts de nog besneeuwde kruin van het Estrellagebergte.

Tusschen Mangualde en Guarda is het land zeer schilderachtig, en de weg, die langzaam is gestegen, biedt zeer schoone uitzichten aan en mooie panorama’s, vooral op het dal der Mondego en de andere dwarsdalen. Te Gouvea is een verrukkelijk panorama te genieten. Eindelijk ziet men Guarda verschijnen, trotsch op een hoogte gelegen, den mantel der oude vesting werken, waar de kathedraal boven uitsteekt, als een vooruitgeschoven schildwacht, wat het vroeger was, op het eind der twaalfde eeuw, in den tijd, toen koning Sanchol oorlog voerde tegen de Mooren en zijn koninkrijk versterkte en afrondde.

Als men verder dan Coïmbra en Bussaco naar het Noorden doordringt, wordt het aanzien van het land niet veranderd, wat den algemeenen indruk betreft; altijd dezelfde golvingen van het terrein, begroeid met dennen, dezelfde rijke en vruchtbare dalen, dezelfde lachende landschappen, dezelfde blauwe horizons.

Slechts nu en dan eenige variatie. De lijn van Oporto komt tot dicht aan zee, maar bereikt toch de kust niet. Bij zeldzame oogenblikken bespeurt men de wijde lagune, die wel wat aan de golf van Arcachon doet denken. Ilhavo, Aveiro en Ovar, drie kleine visschershavens liggen er aan, en daar wordt in massa de onvermijdelijke stokvisch gevangen, waar het schiereiland veel voordeel van trekt.

Aan dezen kant is het land vlak, hier en daar ziet men duinen, en men moet zich naar rechts keeren, om op een verren afstand de zaagtanden te herkennen van den Serra do Caramullo of van Gralheira. Die worden al hooger dan 1000 meter, zonder daarom de hoogste van Portugal te zijn.

De Serra de Estrella wordt tot meer dan 1400 meter hoog, en het is niet zeldzaam of vreemd, in de lente op den weg van Pampilhosa naar Spanje bij de toppen aardige, kleine, met sneeuw gevulde kommen te zien, die u van verre tegenschitteren. [271]

Men is dan in de provincie Beira, bestaande uit groote dalen en zacht golvende ketenen, die de matelooze vlakten van Alemtejo gauw doen vergeten. Toch behoeft het Noorden zich niet te verheffen; de beschaving is dezelfde in Beira als in de omstreken van Beja, en de steden zijn er niet vroolijker, noch somberder. Guarda bij voorbeeld, dat voor hoofdstad doorgaat, is een rustig, middelmatig stadje, op de manier van Rodez of Lons le Saulnier.

Na Guarda wordt het land weer vlak tot Villar Formosa, de laatste portugeesche plaats, van waar men in Spanje komt, om het treurige stadje te bereiken, Fuente San Esteban, te midden van een vlakte, die volkomen effen is en die door haar spaanschen trots wel noodzakelijk even verlaten als kaal moet wezen.

Bij Fuente San Esteban gaat de spoorlijn af naar Oporto en Salamanca, waardoor men in Portugal terugkomt, door eenige minuten langs de kust te rijden, halverwege de woeste kloof van de Agueda. Dan ziet men slechts grijze rotsen, die opeengestapeld zijn tot een groote, monsterachtige goot, in welker diepte de Agueda kookt. Er komen al meer tunnels, viaducten, insnijdingen en bochten; de trein draait en keert tusschen den wirwar, die alleen verlevendigd wordt door enkele plekken groen, die, men begrijpt niet hoe, op de rotsen groeien.

Barca d’Alva! Men is in Portugal terug. Hier, brave reizigers, hebt gij een goede dosis geduld noodig en bovendien een dito voorraad levensmiddelen. Het geduld moet u helpen, om de anderhalf uur oponthoud door te komen, die gij er moet doorstaan, en de eetwaren zullen u doen vergeten, dat er geen buffet is op de geheele lijn, en zullen u ook ontheffen van een verschrikkelijke verplichting. Onderweg zagen wij namelijk een heer, medereiziger van een fatsoenlijk voorkomen en uitstekend gekleed, een paar moten schelvisch uit zijn zak halen, die hij in een doek had gewikkeld! Te gaan eten en de helft van zijn maal aan te bieden aan een ander, is één voor een portugeeschen cabalheiro; de aanbieding werd gedaan met den beminnelijksten glimlach. Weigeren zou een beleediging zijn; aannemen was meer dan penibel... Wat te doen? U zult zelf een besluit moeten nemen, als ge er zult zijn.... maar neem in ieder geval zelf eetwaren mee.

Te Barca d’Alva begint weer de bekoring van Portugal. Over een lengte van 150 kilometer volgt de weg de bochten van de Douro; nu eens ver boven de rivier zich verheffend, dan weer geheel beneden rijdend, raakt de trein de oevers. Het bergland, dat hier en daar steil is, maakt het dal zoo eng, dat de wijngaarden boven elkaar op terrassen zijn aangelegd, door muurtjes gesteund, en dat de witte dorpen aan de hellingen schijnen geplakt.

Vrachtboot voor portwijn op de Douro.

Vrachtboot voor portwijn op de Douro.

Van Foz-Tua gaat een zijlijn naar Mirandella langs allerlei kronkelpaden, die aan zwitsersche landschappen doen denken, door het dal der Tua, en bereikt dan in een geheelen dag de oude stad Braganza. Daar is men ver van alles en allen verwijderd; men is er vergeten, verloren, dood. Te Braganza waait en sneeuwt het; alles geeft er den indruk, dat men in een land op andere breedte is beland, hoewel het hooge plateau den Serra da Nogueira laag doet schijnen, ofschoon de berg 1318 meter hoog is. De stad is op een heuvel gebouwd, die er geheel door bedekt wordt als door een muts, waarboven de oude toren opsteekt van het fort met de door den tijd verweerde muren. Overigens geen enkel belangrijk monument; niets, dat de voorbijreizenden terughoudt, zoo niet het spoorwegboekje dat doet, dat veel te weinig treinen opgeeft.

Als men Foz-Tua voorbij is, wordt het landschap meer open, levendiger ook en bloemrijker, vooral van Regoa af. Dan ziet men niet anders dan oranjebomen, druiven, citroen- en amandelboomen in massa over de hoogten verspreid, als tapijten over de minder steile hellingen van de Douro-oevers. De weg kronkelt steeds langs de rivier, die glinstert in het licht, terwijl er langzaam de booten over glijden, beladen met vaten. Want wij zijn het Paiz do Vinho, het land van den wijn van het rijke Kanaän, waar men den beroemden portwijn oogst.

Tezelfdertijd dat de wijn een bron van rijkdom is, is hij ook een der uitgezochtste van alle portugeesche wijnen, die portwijn, die alle wijnen der wereld overtreft. In werkelijkheid is het ook maar gelukkig, dat hij zoo lekker is, want Portugal, dat zooveel [272]wijn voortbrengt, is in zake verscheidenheid van wijnen wel zeer ver verwijderd van den rijkdom van Frankrijk. De wijn van Algarvië, die van Collares bij Cintra, die aan onzen Bordeaux doet denken, de “vinho verde” of groene wijn van het Noorden, de portwijn, die alle verschillen in sterkte en kunnen daardoor onderscheiden worden, maar de smaak en geur zijn zoo wat gelijk; het bouquet van den een vindt men in den ander terug.

Bovendien is alleen de portwijn uitstekend, en de Portugeezen zijn de eersten, om dat toe te geven, want van de Minho tot de Guadiana blijft de flesch portwijn een tractatie overdag en bij avond, zonder eenige mededinging te behoeven te vreezen. De echte portwijn is mooi goudgeel, naar het bruine trekkend. Er wordt geen rooden portwijn gemaakt, nog minder die soort, die zwart is als een drankje, en die onder dien naam verkocht wordt aan gentlemen en cockneys in Londen.

Oporto met de hooge Dom-Luizbrug.

Oporto met de hooge Dom-Luizbrug.

Iedereen kent den smaak van port wijn, die veel heeft van dien van madera. Maar men is in het buitenland nooit zeker, dat men den echten drinkt, of men moet hem laten komen door bemiddeling van een dier groote maatschappijen, die te Oporto zoo goed als een monopolie hebben. De prijzen verschillen naar den leeftijd; men kan hebben van jongen datum, die vierhonderd of vijfhonderd reis de flesch kost, dus een gulden of een en een kwart gulden. De wijn van 1815 gaat voor ouden portwijn door, die het edelst is en het fijnst van smaak en hij is dientengevolge het duurst. Er is echte en valsche 1815-port, ongelijk van prijs, als men de prijslijst op de wijnkaart van het Grand Hotel de Porto mag gelooven. De beminnelijke oprechtheid van de mededeeling zal den zwartgalligste ontwapenen, want er staat, dat de Porto secco van 1815 vijf francs kost en de Porto legitimo van 1815 vijftig francs. Er is dus geen bedrog in het spel.

Men presenteert u in Portugal portwijn als bij ons bier, limonade of thee, bij iedereen, naar aanleiding van de meest verschillende omstandigheden, meestal met kleine gebakjes, die bros en lekker zijn, wat samen een allersmakelijkst proefje is. Maar wee hem, wien het is beschoren, veel gasten te zien en veel menschen te ontmoeten; de glazen port volgen de glazen port op, met ter afwisseling nog de portwijn bij de maaltijden, zoodat op enkele avonden in het te zware hoofd nachtmerries verschijnen, die een dans van glazen port brengen, zoodra het dag is weer gevolgd door nieuwe glazen port uit de werkelijkheid.

Maar in ieder geval moet ik erkennen dat hij uitgezocht is, en dat op een afstand gezien, als eenmaal de digestie is afgeloopen en het brein weer opgefrischt is, de herinnering er aan een heerlijke blijft, als aan een geurig misbruik, waaraan men ten slotte het grootste en natuurlijkste genoegen heeft gehad.

Te Oporto beproeft men champagne te bereiden, of ten minste de portwijnen te versnijden tot iets als champagne. De uitkomst is tot hier toe niet zeer schitterend, omdat de verkregen wijnen niet licht genoeg zijn, en een zware en sterke champagne is onzin.

Nadat men het Paiz do Vinho door is, verlaat de spoorlijn de Douro en bereikt Oporto langs Renafiel, door een golvend landschap, dat goed bebouwd is, maar er eentonig uitziet na het lange en bekoorlijke dal.

Porto of Oporto (o Porto, de haven) is met zijn bijna 200.000 inwoners de tweede stad van Portugal en de naijverige mededingster van Lissabon. Daarvoor zijn redenen en voorwendselen genoeg te vinden. Vooreerst is Oporto een stad, die werkt en voortbrengt, dat is niet te ontkennen, en nu zegt men er, dat te Lissabon het geld verkwist wordt, gewonnen in Oporto. Oporto is uit ieder oogpunt een belangrijk middelpunt en het beklaagt zich, dat het niet een daaraan evenredige plaats in de regeering des lands bekleedt. Lissabon bezit een uitmuntende haven, terwijl Oporto er over ontevreden is, dat het niet anders heeft dan zijn Douro, verbazend schilderachtig, maar bochtig, ondiep en moeilijk toegankelijk. In het kort kan men zeggen, dat terecht of ten onrechte Oporto de houding aanneemt van een jongeren broeder, die zijn ouderen broer critiseert en maar kwalijk zijn wensch kan verbergen, om des ouderen plaats in te nemen. [273]

Karren te Oporto, door sterk gehoornde ossen getrokken.

Karren te Oporto, door sterk gehoornde ossen getrokken.

Ofschoon in het Noorden van Portugal gelegen, is Oporto als ons Zuiden, warm van temperament en meer revolutionnair, en als ooit het oproer uitbreekt, zal men eens kunnen zien, waartoe een noordelijk Zuiden in staat is. In dien tusschentijd vreest Oporto het oproer niet, en de republiek wordt er zoowat alle tien jaren uitgeroepen. Als de poging is spaak geloopen, heeft men ten minste de gelegenheid behouden, om weer opnieuw te beginnen. Als men denkt, dat het ooit gelukken zal, moeten alle ministers, alle prefecten, alle gouverneurs uit Oporto zijn, of Oporto zal weer tot opstanden besluiten ten gunste van de monarchie.

Met een enkel woord noemt men dat de oppositie voeren; welnu Porto is in de oppositie. Tot hoever die oppositie gerechtvaardigd is, daarover kan een vreemdeling moeilijk oordeelen. Het schijnt wel, dat Oporto een weinig te ver is gegaan in de laatste manifestatie tegen den President van den Raad, den heer Franco.

Ja, het parlementarisme werkt niet goed in Portugal; de dictatuur is inderdaad de tegenwoordige regeeringsvorm; men kan daarover spreken en betoogen en zich beklagen, maar de Portugeezen moesten op prijs stellen, dat er een energiek man aan het hoofd der zaken staat, die vast is van wil en wiens werk, evenals zijn minachting voor den tegenstand, dien hij uitlokt, hun een opstand kan besparen. Eén goed chirurg doet beter zijn werk dan driehonderd dokters, als hij met vaste hand optreedt en eerlijk is. Het besluit omtrent de ophooping van inkomens door onvervulde betrekkingen, is een eerste goede pil voor de kwalen van den staat.

Maar wij moeten afwachten; aan de vruchten zal men den boom herkennen.2 En de vreemdeling, die een slecht rechter is, heeft zich te bepalen tot toekijken en aanzien. Voor ons is het beter, ons tot het landschap te beperken, dat rondom Oporto prachtig is.

Er is misschien nergens in Europa een schooner panorama dan van de brug van Dom Luiz op den waterval van huizen en paleizen, die van den top der bergen naar de Douro rolt. De bochten der rivier, die om de vooruitspringende deelen der stad zich heen buigen en een natuurlijke haven voor de stad vormen, bieden de grootste verscheidenheid aan; ieder oogenblik heeft men weer een ander gezicht.

De uitzichttorens zijn overvloedig, om van al de schoone gezichten op Oporto te genieten; vooreerst de brug, van waar men stroomop en stroomaf ver kan zien en waar men zestig meter onder zich de zeilschepen en de wijnbooten kan zien voorbijvaren; dan het Kristallen Paleis, een soort van tentoonstellingsgebouw, waarbij een park met beroemde uitzichten; de toren des Clerigos eindelijk, een slanke, stoute klokketoren, waarvan men op het terras over alles heen kan kijken en een feeëriek schouwspel heeft, waarbij ook de oceaan zijn rol in het panorama op zich heeft genomen.

Natuurlijk is Oporto, dat op verscheiden heuvels is gebouwd, in het bezit van juist zulke klimmende en dalende straten als Lissabon; maar de oude wijken, die hier nooit door een aardbeving zijn verwoest, hebben iets meer karakteristieks. Men heeft er smalle, bochtige, hellende en donkere straatjes; winkels, zoo zwart, dat ze op rooversholen lijken; antidiluviaansche [274]plaveisels, geheimzinnige doorgangen, lompen, die buiten hangen, en in het kort al, wat er bij een volkrijke buurt in een oude, groote stad behoort.

De betere wijken, zooals het Dom Pedroplein, middelpunt voor het verkeer, de San Antoniostraat, de Dos Clerigosstraat of de straat Santa Catharina zijn even druk als te Lissabon, met een meer eigen, plaatselijk karakter. De huizen, die bijna alle balkons en erkers hebben, zijn van uiteenloopende typen en vertoonen niet dat rechtlijnige in de plaatsing, dat de nieuwe wijken van de hoofdstad iets eentonigs geeft. Ook de menigte menschen op straat is er origineeler. Zoo loopen er alle vrouwen, en niet enkel de arme, blootsvoets; enkele dragen kleine houten muiltjes, waar de voet even uit te voorschijn komt en die aardig op het plaveisel klapperen. Op de groote feestdagen, als de klokken luiden, worden de mooie spullen omgehangen en den volke vertoond, en dan dragen de vrouwen op de borst, die in zijde is gestoken, enorme harten en kruisen van filigraangoud, waar de vrouwen van Minho en Douro dolveel van houden en die ze soms in heele kluwens aan hebben. Er zijn er, die ter waarde van 200 000 reis, dat is voor vijfhonderd hollandsche guldens aan zich dragen.

Alle vervoer te Oporto heeft plaats met karren met houten raderen, getrokken door ossen met reusachtige horens. Zulke verdedigingswerktuigen steken sterk af bij de tengere gestalte en de zachte oogen van de dieren die twee aan twee zijn verbonden door een juk, dat soms fraai gebeeldhouwd is. Met uitzondering van enkele fiacres en de trams ziet men in de straten van Oporto niet anders dan zulke karren met bijna geheel dichte raderen, die den Bijbelschen tijd of den tijd der Merovingers waard zouden zijn. Kolen, wijn, groenten, bagage, alles wordt vervoerd met de ossenkar, en het is alleraardigst, in de buurt der haven te gaan kijken naar de reeksen van karren, die in lange rijen staan te wachten achter een verwarde haag van reuzenhoorns, waarvan een enkele voldoende zou wezen, om vier menschen aan te spietsen.

Evenals in vele oude en niet ruim gebouwde steden, zijn er weinig groote tuinen in Oporto. Het Campo dos martyres da Patria en de Quinta das virtudes zijn met het square Dom Henriquez de meest geliefde wandelplaatsen.

Maar daarentegen biedt de stad een paar belangwekkende gebouwen. Dat, hetwelk het meest in het oog valt, is het bisschoppelijk paleis, dat aan de Douro staat en waarvan de groote trap monumentaal genoeg is om de aandacht te trekken. De aangrenzende kathedraal is eerst in romaanschen stijl opgetrokken, daarna is ze gothisch geworden, dan rococo, en dan van de eene restauratie in de andere vallend, is het de goedige, groote kerk geworden, met twee ver uiteenstaande torens, die men thans vóór zich ziet. Gelukkig is er nog het klooster met zijn bogen, die met kleurige azulejo’s zijn bezet.

Het is een echt portugeesche uitvinding, die bekleeding met vierkantjes van geëmailleerde steen (aan hollandsche tegels gelijk), waarbij voor de kleuren alleen wit en blauw worden gebruikt. Zonder twijfel hebben de Arabieren die soort van aardewerkfabricage ingevoerd, en de Spanjaarden brengen die nog in praktijk; maar de vondst was, dat er alleen van die twee meest frissche en nog wel hemelsche kleuren van het palet werd geprofiteerd, in plaats van alle tinten van den regenboog te gebruiken. En men moet aan de Portugeezen die eer toekennen. Zij hebben er buitendien in uitgemunt door de oneindige verscheidenheid der teekeningen, door de fraaie omlijsting en de edele compositie, zoodat sommige serieën van azulejo’s de belangwekkendheid en de schoonheid hebben van tapisseriewerk, dat tegelijk onverslijtbaar en onverkleurbaar is.

Van de moorsche bloemversiering en de arabeske is men tot geheele schilderijen overgegaan. Tooneelen uit bekende verhalen, met personen ter halve natuurlijke grootte, zijn erop te zien, tusschen smaakvolle guirlanden, die tot omlijsting dienen. Zoo voeren in het klooster van den H. Vincentius en in dat van Sé de Porto azuren ruiters in lapislandschappen hun toeren te paard uit, en brengen in de atmosfeer der witte gewelven iets zachts en liefkoozends, dat de dorre leegheid vult, zonder aan de verhoudingen te schaden.

De volmaaktste azulejo’s dateeren uit de 17e en 18e eeuw. Er worden tegenwoordig nog gemaakt, maar zoowel de samenstelling als de te donkere tinten van het blauw en de rechtlijnigheid der omtrekken doen die nieuwere tegels ver afstaan van de fantazie en den smaak der oude. Die van het hotel van Bussaco, die te nieuw zijn, wekken eerder de herinnering aan een badkamer, omdat ze niet ver genoeg zijn voortgezet en teveel het moderne realisme huldigen. Te Evora is er een kerk, die tot aan het gewelf met azulejo’s is versierd, waarvan wij reeds de bekoorlijkheid en de groote decoratieve waarde hebben geprezen.

In de straten zijn sommige gevels geheel bekleed met kleurig aardewerk, maar dat zijn dan geen azulejo’s; eerder een spiegelende versiering, die zeer zindelijk is en gemakkelijk rein te houden, maar zonder schoonheidspretentie.

Van de Sé-kathedraal gaan donkere straatjes, kronkelend als holle wegen, maar zonder geuren van buitenlucht, naar de Douro, of wel naar de haven. Men ziet dan van beneden de Dom Luizbrug en haar reuzenboog verloren in een netwerk van ijzer, zoo licht en los als kantwerk, waarop nog geborduurd moet worden.

Aan de overzijde van het water ligt de voorstad villa Nova de Gaia, vroeger de Portus Calle, de peetmoeder van Oporto eerst en van het koninkrijk later. Te Villa Nova dezelfde terrassen, dezelfde niveauverschillen als aan dezen kant. Er is van die oneffenheden van den grond gebruik gemaakt, om er de reuzenkelders in te maken, waar de portwijn van eiken leeftijd, ieder merk en elke hoedanigheid, in de duurzame gelijkmatige koelte der dikke gewelven wacht op het oogenblik, waarop hij zal worden ingescheept naar alle landen der wereld.

Er worden intusschen nog veel andere dingen ingescheept; vooreerst landbouwproducten uit den omtrek en dan veel leder, zijde en alles wat het nijvere Oporto voortbrengt, zonder nog te gewagen van de handschoenen en de juweelen.

De kaden der stad worden omzoomd door kleine [275]winkeltjes, waar in een primitieve uitstalling tomaten schitteren of gouden oranjeappelen. Niets levendiger en vroolijker en kleurrijker dan deze oevers, waarboven zich de huizenzee verheft en die bespoeld worden door de Douro met haar zandig water, dat soms woelig en onstuimig wordt of met groot geweld de sneeuw afvoert, die het oude Castilië haar van de bergen toevoert of den overvloed der wateren van Tras os montes.

Vlak bij het water, waaraan hij zijn glorie te danken heeft, is geboren koning Hendrik, Dom Henrique, de groote infant, zoon van Johan I van Aviz, dien wij Hendrik den Zeevaarder noemen. Hij heeft nooit zelf gevaren of ten minste zeer weinig, maar hij heeft uitgerust en voorbereid en bevolen die groote ontdekkingsreizen, die de menschen geleid hebben naar de Kaap, naar Indië en naar Brazilië, waar de portugeesche vlag fier uitwoei. Een indrukwekkend monument is voor hem opgericht in den kleinen tuin, waar de Beurs te vinden is.

De Portuenses zijn zoo trotsch op hun Beurs, dat het jammer zou wezen, er niet over te spreken. Het is een modern gebouw, massief en zwaar, in dien “bankiersstijl” opgetrokken, waar onze tijd zijn eer in stelt. De trappen zijn vorstelijk en van prachtig soliede gesteente; het middenplein is ruim en licht; er zijn comfortabele kantoren, goed geparketteerde zalen voor vergaderingen, die zware houten lambrizeeringen hebben en stralen van electrisch licht; koningen en koninginnen, belasterd door leelijke portretten, hangen er aan de wanden in opzichtige lijsten. Maar het voornaamste, het heiligdom, de mihrab van dezen tempel voor den handel, is de moorsche zaal. Zij wordt u het laatst vertoond, als een apotheose, en er loopen koorden een eind van de wanden, die den profanen bezoeker beletten, het prachtig ingelegde midden van den vloer te ontheiligen. Helaas! De schreeuwende kleuren, het al te duidelijk zichtbare pleister, de gewone vensterglazen, de ongelijksoortige weelde der détails gelijken in het geheel niet op het Alhambra, dat men de pretensie heeft gehad, te willen navolgen. Het geheel zou beter passen bij een Casino van een drukke badplaats, dan voor een paleis, dat menschen van smaak moet bevredigen. Maar mogelijk was dat ook slechts de bedoeling, en als men er het symbool in heeft te zien van de millioenen, die Oporto aan een dergelijk paleis kan besteden, zal men moeten erkennen, dat inderdaad die zaal schatten gelds heeft moeten kosten.

Andere weelde! De kerk van den H. Franciscus, die dicht in de buurt is, met haar vieil or, haar prachtig uitgesneden altaarbladen en allerlei andere antiquiteiten, is op andere manier indrukwekkend. Zij is een wondermooi symbool van de ornamentale weelde, die de Portugeezen van ouds in hun kerken wisten ten toon te spreiden, zonder dat de goede smaak er door werd beleedigd, zonder tot de uitersten van kleur te vervallen, die in onze dagen zoo dikwijls de harmonie verstoren.

In de Das Floresstraat, de straat der juweliers, die de groote gouden harten verkoopen en de zware filigraankruisen, is de kerk Nossa Senhora da Misericordia, waar de sacristie een schilderij bevat, de Levensbron, dat zonder bewijs wordt toegeschreven aan Grao Vasco, den beroemdsten der oude portugeesche schilders.

Men heeft dezen kunstenaar op één lijn willen stellen met de gebroeders Van Eyck en Van der Weide. De authentieke schilderijen van zijn hand kunnen daarop het beste antwoord geven. Oudtijds, even goed als heden, hebben de portugeesche schilders de teekening te zeer verwaarloosd, dan dat zij op gelijken voet kunnen worden behandeld met de groote meesters, vooral met die uit de hollandsche school. Er is altijd bij hen iets onvoltooids, iets verwaarloosds, dat hun kracht van vinding benadeelt. Het lissabonsche museum geeft, wat de ouden betreft, en de versiering der Armeria voor die van heden, op dit punt bewijzen genoeg aan de hand. De officiëele portretten zijn van een flauwe en karakterlooze teekening, tenminste als men enkele weinige uitzondert, bijvoorbeeld dat van Dom Carlos van Souza Pinto, dat in het raadhuis te Oporto hangt.

De beeldhouwkunst komt wat beter voor den dag; maar het onderwerp zou ons te ver voeren. Laat ons alleen zeggen, dat de Portugees uitmunt in caricaturen, waarbij hij veel geest toont met een volmaaktheid van teekening, dat men er zich over verbaast die alleen in dat genre te vinden.

Langs de zee, tot op twee of drie mijlen van Oporto, vindt men een alleraardigst stadsgedeelte. Men kan er het schouwspel van de wijde zee genieten, die in schuim uiteenspat tegen de klippen. Van San Joao de Foz, aan de monding der Douro, tot Matosinhos is de weg, waar een tram langs rijdt, bezet met prachtige villa’s, waar badgasten wonen, zoodra maar de zomer in het land komt. Een bosch, dat zich er achter uitstrekt, geeft gelegenheid voor mooie wandelingen.

Aan het eind van die badplaats heeft men de haven van Leixoes aangelegd, een groot, kunstmatig bekken, ingesloten door twee pieren, waar de groote stoombooten aanleggen, die te veel diepgang hebben, om de rivier te kunnen invaren. De inrichting van die nieuwe haven wordt van dag tot dag verbeterd; er is bijvoorbeeld een inrichting tot ontsmetting ten gebruike van de passagiers, die uit warme landen komen, alles in de uiterste perfectie.

Niet heel ver van daar heeft het toeval ons tegenwoordig doen zijn bij het feest van Nossa Senhora da Hora, Onze Lieve Vrouwe van het uur. Dat uur is de verlossing voor jonge moeders. Die komen er vóór en na dien tijd bidden en danken. Het is er altijd vol van vrouwelijke pelgrims. De kleine kerk in het open veld schittert van het licht der kaarsen, door de vrouwen geofferd, door haar, die nog moeder moeten worden en door de slanke schoonen, die het uur reeds hebben doorgemaakt. Buiten zijn tenten van zeildoek, waar gedronken kan worden en waar kleine voorwerpjes van aardewerk worden verkocht, en eetwaren, vooral moten visch, die uit het heete vet worden gehaald. Zoowel geloovigen als ongeloovigen eten daar met den grootsten smaak hun visch, en als dan het uur heeft geslagen, namelijk het uur van vertrek, stort men zich op de trams, die midden door de feestdrukte rijden met een haast, waar onze metro eenig denkbeeld van geeft, als het kermis is te Neuilly. [276]

Laat ons Oporto vaarwel zeggen met de mededeeling, dat de hotels er uitmuntend zijn, met uitzondering natuurlijk weer van de bedden, die door niets verzacht worden.

Als men den tocht naar het Noorden voortzet, door de provincie Minho, is men wel echt in den tuin van Portugal, buiten aanmerking gelaten, dat eigenlijk geheel Portugal een tuin is. Denk u het rijkste en groenste deel van Normandië, de fluweeligste weiden, de liefelijkste dalen, de weelderigste landbouwgewassen, de helderste stroomende wateren, en ge hebt een voorstelling van dit verrukkelijke land.

Zelfs de wijnstok, die elders een eentonig gezicht oplevert, is hier een element van eenvoudige versiering in virgiliaanschen trant. Boomen van allerlei soort staan langs de wegen, overschaduwen de melkerijen en wekken de verbazing over hun overvloedig gebladerte. Als men dan nader treedt, ziet men, dat de stam dubbel is, en dat een dikke wijnstok opklimt tegen den boom tot in de hoogste takken en er zich vasthecht. De bladeren mengelen zich in die mate door een, dat men niet kan zeggen, of een olm of een plataan misschien druiventrossen voortbrengt, dan of mogelijk de wijnstok zich tooit met olmen- of plataanbladeren.

Om het genot der reis nog te verhoogen, zijn de spoorwegwaggons in het Noorden gemakkelijk tot verfijning toe; de stations liggen in boschjes en zijn uiterst zindelijk naar portugeeschen trant. De kleur zelfs, waarnaar onze oogen van Latijnen zoo graag zoeken, is niet afwezig; daar zorgen de boeren voor. Allen hebben in de hand een soort van zak, die naar de behoefte meer of minder groot is, maar die altijd vervaardigd wordt van een kleurige stof, zoodat de menigten op de stationsperrons er niet zoo donker uitzien, zoo vuil en zoo weinig aantrekkelijk als op de meeste andere plaatsen. De een heeft een rooden zak, de ander een heldergelen, of een met oranje strepen of purperen lijnen, of wel met ruiten van een verblindend groen, waardoor een amusante bontheid ontstaat.

De strenge kathedraal van Braga.

De strenge kathedraal van Braga.

Als men eenmaal Santo Tirzo voorbij is, beroemd om zijn mooie vrouwen en zijn sieradiën, verandert het landschap. Er gaapt een kloof, waar een bergstroom in gromt; de zeer steile hellingen bestaan uit rotsblokken van graniet, waar dennen tusschen groeien; daarna wordt de kloof weer een ruim dal; de weg slingert zich door bosch, en men houdt stil bij Guimaraes.

Dat is een heel oude stad, waarboven de ruïnen oprijzen van het kasteel, waar Alphonsus, de eerste koning van Portugal werd geboren, de half fransche vorst, zoon van Hendrik van Bourgondië. Maar even goed als een stad uit de geschiedenis is het ook een stad, waar de legende zich mee heeft bemoeid. Was het niet hier, op dezelfde plek, waar de kerk van Nossa Senhora da Oliveira staat, dat de Westgoth Wamba er slechts in wilde toestemmen, de kroon aan te nemen, die hem werd aangeboden, als zijn wandelstok wortel zou schieten en zich met bladeren zou tooien? De ouden hebben dien nog gezien, den eerwaardigen ouden stok van olijvenhout binnen zijn rasterwerkje. Door onze twijfelzucht afgemaakt, is de wonderstok al lang verdwenen.

Te Guimaraes geeft alles den indruk van exotisme en oudheid. De vensters der huizen, die breed zijn en kunnen opschuiven, schijnen uit een hollandsche of engelsche stad afkomstig, terwijl het klooster van Santo Domingo een menigte oude beeldhouwwerken bevat, niet enkel romeinsche maar iberische, dus zoo oud, dat men er geen datum aan durft geven, en afkomstig uit Citania, waarvan de overblijfselen nog te vinden zijn op enkele mijlen afstands van Guimaraes. Men moet flink klimmen om er te komen, over geitenpaden, maar men wordt rijkelijk beloond voor zijn moeite. Vooreerst vindt men er niemand, want de Cook’s toeristen hebben een supreme minachting voor zulke afgelegen plaatsen; verder ziet men de heele provincie vóór zich liggen, in tien opeenvolgende plannen van bergen en dalen, waar al het blauw, waarover de schepping beschikt, in zijn verschillende tinten is vertegenwoordigd, vermengd met het teederste groen, dat men zich maar denken kan. De verspreide dorpen zijn niet te tellen in de dalen, die tot Penafiel op elkaar volgen, welke plaats men op twaalf mijlen afstands in een gaping ziet liggen.

Wat de ruïnen betreft, die zijn merkwaardig, maar niet uitgestrekt; het zijn muren in een vierkant of in een kring, nauwelijks boven den grond uitkomend en dan op de punt van de landtong de aanwijzing van kleine huizen en straten, nog herkenbaar aan het [277]plaveisel. Geen enkel spoor van paleizen of belangrijke gebouwen; het weinige, dat aan kunst deed denken en dat men heeft kunnen vinden, is naar Guimaraes gebracht. Zeker waren de Iberiërs, die dit dorp hebben aangelegd, nog halve wilden, om er niet meer van te zeggen. Maar ze wisten in ieder geval wel een mooi plekje te kiezen.

De kerk van Batalha

De kerk van Batalha

Bij het naar beneden gaan hoorde ik een vreemd geluid, en ik bespeurde, dat het uit een kerkje kwam aan den voet van Citania. Het was Hemelsvaartsdag; het dorp was naar de mis, en ik trad binnen. Van mijn leven zal ik dat orkest niet vergeten, dat bestond uit een viool, een trombone en een clarinet. Het maakte een geweld van belang en was verschrikkelijk valsch, en het was bepaald een wonder, hoe zoo weinig instrumenten zoo oorverdoovend konden werken, dat de geloovigen, die uit volle borst zongen, er niet boven uit konden schreeuwen. Het was tegelijk helsch en naïef en belachelijk; maar de overtuiging en de ijver van die brave menschen maakten alles goed.

De mannen zaten vooraan bij het koor, en de vrouwen in een samengedrongen massa vulden de overige gedeelten van de kerk en lieten op den rug gezien haar hoofden bewonderen, gehuld in een eenvoudigen doek, in tweeën gevouwen en onder de kin vastgebonden. Nu waren die hoofddoeken ook een orkest, maar van warme en afwisselende tinten, waardoor men de cacophonie van het andere vergat. Voor het overige gaven alle aanwezigen de blijken van het vroomst geloof en ze bleven knielen op de steenen gedurende de geheele mis.

Bij de deur van de kerk stapte ik weer in het rijtuig en in een uur was ik te Braga, na gereden te hebben door het bescheiden zwavelbadplaatsje Caldas de Taïpas.

Het schoone klooster van Belem.

Het schoone klooster van Belem.

Braga is alweer een oude en eerbiedwaardige stad, de deken der steden van het koninkrijk in godsdienstige, politieke en sociale beteekenis. In de donkere kathedraal rust onze Hendrik van Bourgondië, waardoor tusschen de Portugeezen en ons nog een [278]soort van neefschap bestaat. De aartsbisschop van Braga is primaat van Portugal en beweert het te zijn van het geheele iberische schiereiland, in spijt van Toledo, dat aan Braga het eigendomsrecht op den H. Johannes betwist, die de stichter moet geweest zijn van de beide bisdommen. De Spanjaarden hebben aan Braga het primaat-generaal toegekend, toen zij over Portugal heerschten, maar, eenmaal uit het land verdreven, kwamen ze op dat besluit terug en brachten op Toledo het primaat-generaal over, dat maar tijdelijk aan Braga heette geschonken te zijn. Tegenwoordig zijn er twee primaten, en niemand is jaloersch.

Braga was herhaaldelijk de hoofdstad; eerst in den nacht der tijden, daarna aan het begin der monarchie. Het is thans een welvarend, levendig stadje, waar men veel doet aan het bewerken van edelgesteenten, en waar de bevolking bijzonder vlijtig en vriendelijk is. De straten en de huizen hebben er hetzelfde noordelijke voorkomen als te Guimaraes, hetgeen verklaard wordt door de drukke aanraking met Holland in het verleden, in den tijd der reizen en der groote krachtsuitoefening van de vloot.

In Portugal is het in het Noorden en in het Zuiden al even heerlijk in de openbare tuinen; men ziet slechts bloemen en frisch groen, met die aardige manier, om overal klimplanten tegen de boomen te laten opklimmen, vooral veel rozen. Er zijn rozenpriëelen, randen van rozen en tot lanen van rozen, want de palmboomen worden overal omstrengeld tot in de hooge kronen door de edelste der bloemenkoninginnen.

Aan den Jardin Public van Braga komen de vensters uit van het voornaamste hôtel der stad. Er zouden openbare bals in de vertrekken kunnen worden gegeven, zoo ruim zijn ze. De behandeling is er uitstekend; er wordt lekker gegeten; maar aan deze kleine reclame moet een waarschuwing worden toegevoegd, namelijk aan de lusitanische hôteliers, dat ze zich eraan moeten gewennen de tarieven van de koetsiers, die in de buurt de bezoekers rondrijden, te kennen en eenvoudig op te geven; laat men ze desnoods in de vestibule ophangen. Op die manier zullen ze niet den schijn op zich laden, van door lange samensprekingen, als ze eenvoudig hebben te antwoorden, den prijs te laten afhangen van het voorkomen der gasten, hetgeen altijd een onpleizierigen indruk maakt. De maatregel zou buitendien heel natuurlijk wezen, daar de prijzen over het algemeen in Braga niet te hoog zijn.

Zou er ook niet iets op gevonden kunnen worden, dat men aan tafel een servet kreeg, die wat grooter was, en vorken en lepels, die ook wat minder microscopisch waren en dan ook nog suiker anders dan in poedervorm? Men krijgt geen stukje suiker te zien in Portugal, en lieve hemel, er zijn soms verbazende hoeveelheden suiker noodig, om een kop koffie zoet te maken.

De klassieke wandeling van Braga is de Bom Jezus, een soort van pelgrimstocht naar een kerk op een hoogte, een kleine mijl van de stad verwijderd. De weg erheen is als een pad uit een sprookje, een reeks van steenen treden, die twintigmaal in het rond loopen tusschen veel hekken en leuningen en balustrades en zuilen en die een wonderlijk boeiend effect bereiken.

Het koele water ruischt aan alle kanten tot rondom de zuilen, in welker binnenste het is opgevangen, om weer naar buiten te komen door gootjes. Bij elke schutting is er een koepeltje, waarin men met levensgroote beelden een tooneel uit het lijden van Jezus heeft voorgesteld. De muren van de gebouwtjes zijn beschilderd; echte planten groeien hier en daar, en zelfs heeft men in sommige van die nagemaakte landschappen bronnen aangebracht, die echt vloeien. Enkele der beelden hebben een merkwaardige uitdrukking; maar de meeste zijn van een gekunsteldheid, die ruw aandoet, zonder nog te spreken van de nieuwe kleuren, die het effect bederven.

Een andere mooie, maar zeer lange wandeling, die men van Braga uit kan doen, is die naar Caldas de Gerez, een badplaats op tien mijlen afstands in het gebergte, op de spaansche grens. Men gaat er heen ondanks de verre reis, want behalve de geneeskracht van het water heeft de plaats het voordeel, dat het dal diep en schoon is, te vergelijken met wat het allerbest is in onze Vogezen en onzen Jura. En daarginds klaagt men niet over de lengte van den weg, die een element is van oefening en vroolijkheid. Zoo komen in Juli de boeren uit Spanje naar Gerez en leggen de 22 kilometer al dansend af. Zooals zich laat denken, is het geen water, dat ze bij aankomst drinken.

Daarna keeren wij naar Braga terug, om Vianna de Castello te bereiken, een klein bekoorlijk havenstadje, beheerscht door een groenen berg, waar de Portugeezen, waardige zonen der Iberiërs, een hôtel hebben neergezet te midden der bosschen en met uitzicht op den Oceaan.

In het oude Lusitanië bestaat er naast het heldendicht van Camoëns een ander episch groot gedicht, dat de geschiedenis van het land in steen heeft geschreven, dat is de historie van Portugals kloosters, Alcobaça, Batalha, Thomar en Belem. Over het klooster van Batalha heeft de vicomte Jean de Condeixa een studie nagelaten, die ons de gelegenheid geeft aan zijn hand iets van dat klooster te vertellen.

Een andere Portugees, de heer Vieira Guimaraes, heeft een geschiedenis geboekt van de orde der Jezuïeten, tevens een lofspraak voor het klooster van Thomar. Sommige monumenten hebben de eer gehad, aanleiding te zijn geweest tot monographieën, die dikwijls te kort en te vluchtig zijn; van andere zijn slechts enkele steenen overgebleven, zooals die van Cellas, die nu in het museum te Coïmbra worden bewaard.

Het is te hopen, dat het volk en de regeering met groote zorg ervoor waken, dat die oude dingen bewaard blijven. Cellas is gesloopt; anderen kunnen verdwijnen, en het moet gezegd, tegelijk met de geschiedenis verdwijnt er in zoo’n geval ook rijkdom. Als ooit het land mocht beven onder politieke woelingen, die elders zooveel wonden hebben geslagen, zouden er redders moeten opstaan, die in stand hielden wat behouden bleef en het wilden redden zoo niet van den hamer des sloopers, dan toch voor vergetelheid en onverschilligheid, die even erg zijn.

Bij zulk een onderwerp als de kloosters van Portugal [279]moet men wel geschiedenis geven, en om te beginnen gaan wij naar Alcobaça, waar we ons haast onder landgenooten voelen.

De stichting dier abdij is zoo goed als het begin van Portugal.

In de elfde eeuw was de graaf van Portus Calle of Oporto afhankelijk van het koninkrijk Castilië. De strijd tegen de Mooren woedde toen hevig, en werd gevoerd als een soort van kruistocht, waaraan men van overal kwam deelnemen. Toen kwam tegen het eind dier eeuw een fransch vorst, Hendrik, vierde zoon van den hertog Robert van Bourgondië, kleinzoon van den franschen koning en achterkleinzoon van Hugo Capet, zijn diensten aanbieden tegen de ongeloovigen. Hij werd goed ontvangen en het aanbod werd aangenomen, en hij was zoo dapper en zoo gelukkig in dien strijd, dat Alphonsus VI van Castilië hem uit dankbaarheid de hand schonk van zijn dochter Theresa en het graafschap Porto-Calle.

Hendrik van Bourgondië nam onmiddellijk bezit van zijn domein en vestigde zich op het kasteel van Guimaraes, waar een zoon werd geboren in 1110. Deze, Alphonsus, was de held van Ourique en de eerate koning van Portugal.

Wij hebben elders gesproken over de zegepraal en over den overwinnaar, die gekozen werd of zichzelven liet uitroepen tot koning van de nieuwe verovering. Het ging echter niet gemakkelijk. Vooreerst is de beroemde bijeenkomst te Lamego, waar hij tot koning zou zijn uitgeroepen, onder sterke verdenking van een legende te wezen, waaruit volgt, dat de kroning door den aartsbisschop van Braga met de kroon der Westgothen op zijn minst problematiek wordt.

In elk geval moet men bedenken, dat de koning van Castilië, welke verplichting hij ook moge gehad hebben tegenover den vader van Alphonsus, de verheffing van zijn vazal met leede oogen aanzag. Er rezen moeilijkheden, protesten, bedreigingen. Toen herinnerde Alphonsus, die uit kinderlijken eerbied den bijnaam van Henriquez had aangenomen, zich, dat hij aan de Bourgondiërs verwant was. Hij liet den grooten abt Bernard van Clairvaux zelven voor zich optreden, en deze wist van den paus gedaan te krijgen, dat het nieuwe koninkrijk erkend werd, en van toen af protesteerde niemand meer.

Daaruit volgde, dat Alphonsus I Henriquez, koning van Portugal, slechts wisselde van suzerein, maar zijn nieuwe heer was gemakkelijker te dienen dan den eerste. Inderdaad moest hij enkel jaarlijks een schatting van vijftig goudstukken storten aan de abdij van Clairvaux.

Het bleef daar niet bij; na de inneming van Santarem, veroverd op de Mooren, welke plaats had op 15 Maart 1475, besloot hij een abdij van de orde te stichten, waar Bourgondië hem de eerste geestelijken voor zou leveren.

Dat was Alcobaça.

De ligging is prachtig bij de samenkomst van twee dalen, dat van de Alcoa en dat van de Baca, waar de naam van is afgeleid. Van het station van Vallado komt men er, door de heldere Alcoa te volgen langs een kronkelenden weg van een kleine twee mijlen, die langzaam stijgt tusschen boschjes en groen en aan de dalen van Normandië doet denken. Men kan er ook heengaan langs den weg, die van Leiria over Batalha gaat over een met dennen beplant plateau.

Zoodra men is aangekomen op de markt van de kleine nette stad, ziet men eerst vóór zich de eindelooze gevels van het klooster, waar alle stijlen van de voorbijgegane eeuwen in schijnen te zijn vertegenwoordigd.

De muren, die hun rijen vensters vertoonen over een lengte van meer dan tweehonderd meter aan elke zijde van het vierkant, hebben niets karakteristieks. Er is iets onvoltooids in, dat niet aangenaam aandoet.

De kant, waar de kerk is gebouwd, is in beteren staat. Men heeft daar een trap van zestien treden, breed en massaal, leidend naar een ruim bordes. Het zou indrukwekkend kunnen zijn, als de kerk niet alles verdrukte onder haar onrustig rococo uiterlijk, met de opeenhooping van arabesken en luidruchtige versieringen. Een overladen voorgevel ontneemt aan de kerk alle harmonie. Meer dan elders is hier weer het rococo een der verschijningsvormen van het vandalisme, als een ziekte, die de lijnen wegdoezelt en de vormen doet verdwijnen.

Het inwendige van Alcobaça is niet beter. Er is schoon en oud gothisch werk, maar alles gaat schuil onder ongemotiveerde versieringen.

En nadat men heeft gedwaald door de vijftig duizend vierkante meters van de oppervlakte van het klooster, door de twee kilometer van de gangen, onder overweldigend groote schoorsteenen en eindelooze gewelven, keert men toch tot de kerk terug. Daar kan men een andere bladzijde geschiedenis lezen, vermengd met legende en liefde en gruweldaden.

Op de twee sarcophagen van wit marmer, die tegenover elkander zijn neergezet, en bijna gelijk zijn, rusten, de een op dreigende leeuwen, de ander op wonderlijke sfinxen gebeiteld, aan den eenen kant koning Peter en aan de andere zijde zijn vrouw, Ines de Castro.

En die beide namen roepen een gruwelijk drama voor den geest. Tegen het midden van de 14de eeuw huwde de infant Dom Pedro, zoon van koning Alphonsus IV, Constantia Manuel, dochter van den hertog van Penafiel. De jonge vrouw had met zich meegenomen haar nicht, Ines de Castro, die zoo schoon en trotsch was, dat men haar den bijnaam gaf van Collo de garza, dat is reigersnek. Dom Pedro werd verliefd op haar en huwde haar eenige maanden na den dood van zijn vrouw. De gebeurtenis had plaats te Braganza, vóór den bisschop van Guarda, maar als bijzonderheid werd later opgemerkt, dat toen men er de zekerheid van moest hebben, geen enkele getuige meer te vinden was, terwijl de vorst zelf zich niet meer den juisten datum herinnerde.

In het kort, het hof, dat den invloed van de schoone Ines moe was, wist koning Alphonsus IV te overtuigen, dat zij ter dood moest worden gebracht. Edellieden van goeden wille boden zich aan, om de vertraging en het schandaal van een geregelde procedure te ontgaan.

De koning begaf zich, toen dom Pedro op reis was naar Coïmbra, waar de prinses woonde met haar [280]kinderen in het klooster Santa Clara. Hij begon met haar te overreden van haar gemaal afstand te doen, van den in de toekomst haar wachtenden troon, kortom van alles, er bij voegend dat, als zij niet toestemde, haar leven gevaar liep. Of zij zich trachtte te verdedigen, kan men zich voorstellen. Als men Camoëns mag gelooven, gelukte het haar na een lang en pijnlijk gesprek den koninklijken wil te doen buigen. Alphonsus IV, die genoeg van den tegenstand had, keerde terug, toen de hovelingen, wien deze ontknooping niet naar den zin was, tot daden overgingen en de ongelukkige vrouw met hun degens doorstaken. Men kan nog aan de Liefdebron, bij Coïmbra, de roode steenen zien, die, naar de legende wil, gekleurd zijn door het bloed van het slachtoffer.

De infant was woedend over den moord, maar wist zijn woede eerst te verbergen, tot hij, koning geworden, op ondubbelzinnige wijze zijn wrok koelde.

Voorzichtiglijk waren de moordenaars ten getale van drie, naar Castilië gevlucht. Koning Pedro liet er zich twee van uitleveren, de derde Pacheco had zich aan alle vervolging weten te onttrekken. De beide moordenaars werden naar Santarem gevoerd, dat toen residentie was. Er werd een schavot opgericht, en de moordenaars stierven er onder vreeselijke martelingen.

De groote portiek van het klooster te Belem.

De groote portiek van het klooster te Belem.

Het klooster Batalha dateert van 1385. De gekozen plaats valt niet te prijzen. Het hoekje in een dal schijnt eerder uitgezocht, omdat het gemakkelijk toegankelijk was en omdat men er veel water had, wat een gemak opleverde voor de monniken, dan om de gebouwen schoon te doen uitkomen. Toch is het een prachtig bouwwerk met smaakvolle versiering van beeldhouwwerk, als de fijnste kant. Het is een meesterwerk, dat aan de kerken van Milaan en Sevilla herinnert.

Wie Portugal bezoekt verzuimt evenmin een bezoek te brengen aan Thomar, weer een bedrijf uit de historie, ook die van de kunst. De toeristen gaan zelden naar Thomar, hoewel het maar enkele kilometers verwijderd is van Payalvo aan den spoorweg naar Oporto. Het was een oude vesting van de Tempelridders, die er een kapel hadden gebouwd naar het model van de moskee van Omar.

Dan wint Belem het in aantal bezoekers, het klooster dicht bij Lissabon, dat ter herinnering is opgericht aan de ontdekking van Indië en de reis van Vasco de Gama. Het is het beroemdste der portugeesche kloosters. De gevel kan ingedeeld worden in vijf deelen, alle van rijke gothische kunst. Rijkdom van sieraden is het hoofdkenmerk van het klooster te Belem; het lijkt meer op een overdadig weelderig paleis dan op een ernstig gebouw, maar prachtig blijft het.

Ook om de kloosters zou men meer naar Portugal moeten gaan. Het blijft onbegrijpelijk, dat het land niet veel drukker wordt bezocht. Goede verkeersmiddelen, de uitstekendste hôtels, schoone monumenten, een heerlijk klimaat, afwisselende landschappen, zon, bloemen en goede wijn, wat wil men meer!

Ornament.


1 Van die reis krijgt men, zooals de lezers van de reisbeschrijving van den heer Craandijk in onze nommers van 1 en 8 Februari nog hebben kunnen lezen, ongeveer 1000 voor een rijksdaalder, want een real is ongeveer een kwartcent; dus is een jaarabonnement voor een badkamertje in Monchique ƒ 12.50 van ons hollandsch geld.

2 Hoe tragisch klinkt dat na het gebeurde van 1 Februari. Vert.

Colofon

Beschikbaarheid

Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.

Dit eBoek is geproduceerd door Jeroen Hellingman en het on-line gedistribueerd correctie team op www.pgdp.net.

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org.

This eBook is produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at www.pgdp.net.

Codering

Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd met het corr-element.

Hoewel in het origineel laag liggende aanhalingstekens openen gebruikt, zijn deze in dit bestand gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.

Documentgeschiedenis

  • 23-JUN-2007 begonnen.

Verbeteringen

De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:

Plaats Bron Verbetering
Bladzijde 54 Argarvië Algarvië
Bladzijde 63 ontrokken onttrokken
Bladzijde 258 , .
Bladzijde 266 uiversiteit universiteit
Bladzijde 268 zijden zeiden
Bladzijde 275 aaugelegd aangelegd
Bladzijde 276 vanzak van zak



				




				

Hellenica World - Scientific Library

Index